BACK

Weekly Residuum 306 - augustus 2006 C
© foto en tekst Koen Nieuwendijk




Dat mensen ijdel zijn staat vast. Dat ik een mens ben ook, of ik mijn ijdelheid wil bekennen is wat anders. Ik ben met mijn dochter op Vlieland en laat haar doen waar zij van droomt: paardrijden op het strand. Dat is niet niks, vergist u zich niet. U denkt aan een vredig stappend rijtje paarden, die ook zonder teugel rustig voortgaan, en die maar met moeite in een sukkeldrafje zijn te krijgen. Het is waar, die bestaan, maar kom daar niet voor naar Vlieland. Het is waar, u kunt ze als u de moeite neemt het toegangspad van het strand nog vreedzaam zien passeren, maar zodra de leegte opdoemt mogen zij volgens de regels van de manege na een teken via een drafje overgaan in galop, maar nee, daar zijn die paarden dan niet meer voor te porren, die schieten meteen na aan soort sprongetje in de rengalop en stuiven weg alsof Sergio Leone zelf achter de camera staat, en zijn pas een paar kilometer verder weer te bewegen even naar de teugels te luisteren.

Ooit heb ik enkele paardrijlessen gehad. Ik ervoer het paardrijden toen als een fascinerende maar veel lichamelijke en geestelijke energie opeisende sport, die ik niet kon combineren met mijn werkpatroon. Het was dus niet uit jalouzie dat ik achter de paarden aan ging draven, maar wel omdat ik in de verte de ruiters zich zag hergroeperen. Ik had een paar foto's gemaakt, maar door de digitale vertraging was het de vraag of dat was gelukt, dus wat extra kansen konden geen kwaad. Het bevrijdende gevoel van de straffe looppas alleen al was de moeite waard, al raakte ik na een afstand van krap een kilometer buiten adem en uitgeput en bijna heroïsch verkrampt, terwijl ik in mijn hoogmoed dacht bij een halve marathon toch altijd nog wel in de middenmoot te kunnen eindigen. Ik haalde het voor geen stukken, in de verte accelereerden de paarden weer en dus ik moest het met de reeds aangestipte voldoening doen.

Maar wat ik zeggen wilde, mijn dochter viel bijna van haar paard van het lachen toen zij even omkeek, terwijl zij toch kon weten dat de kans bestond dat ik het voor haar deed, eerder nog dan dat zij kon denken dat een goede daad doorgaans ook de dader dient.






BACK