BACK

Weekly Residuum 177 -november 2003 B
© foto en tekst Koen Nieuwendijk



De schilderijen van Holbein maakten wat los. Argeloos reisde ik naar het Mauritshuis. Zoals gewoonlijk raas ik eerst kris kras door de zalen, inventariseer wat ik het beste vind, keer terug op mijn schreden, en loop, als de drukte dat toestaat, wat langzamer weer dezelfde route. Ik pendel soms meerdere malen tussen twee schilderijen heen en weer, excuses mompelend voor de botsingen die ik veroorzaak. Ik verbaas mij over de contradictie van Anna van Kleef, wier geschilderde beeltenis zo mooi is, dat Hendrik VIII walgde van de werkelijkheid. Ik denk mij in dat Holbein bij mij exposeert, en zoek de sterke, maar ook de zwakke punten in zijn werk, zie hem modderen in sommige achtergronden, die sowieso meestal plat zijn. Niet dat dat wat uitmaakt voor mijn bewondering, maar het geeft ruimte voor de menselijke maat, omdat een genie bij tijd en wijle ook niet weet hoe het verder moet.

Mischien kwam het omdat Holbein in de 15e eeuw is geboren, dat mij een artikel door het hoofd speelde over kastelen, waar het vroeger een stinkende smeerboel bleek te zijn, met als toppunt van ad hoc-beleid de braakgaten in de buitenmuur. Dat ik daarna met een bekende over de stugge verwerkbaarheid van tempera sprak, door Holbein schijnbaar moeiteloos naar zijn hand gezet, is volkomen toevallig, maar, opperde ik, als die eitempera nu wat heeft staan rotten, zou het smeren dan niet een stuk makkelijker gaan? Maar die stank, die is niet te harden, was de reactie, en mijn gedachten maakten een sprongetje. Dat moet toen amper zijn opgevallen, temidden van die stinkende bende!

In naam van alle wetenschappelijke katernen te land, ter zee en in de lucht, dit moet worden onderzocht. Laat de milieupolitie lankmoedig zijn met hinderwetvergunningen, maar ooit moet het raadsel van de ideale verfmengels van Vermeer, Van Eyk en Holbein worden opgelost. Wat zou het fantastisch zijn als bijna-eeuwige schoonheid afhankelijk blijkt te zijn van een rottingsproces. Helaas zal het nog zeker driehonderd jaar duren voordat hierover met zekerheid uitsluitsel kan worden gegeven, het kan tenslotte ook níet waar zijn. Alleen, als niet iemand met ijzervrije inkt op zuurvrij papier deze verworven inzichten vastlegt, dan is het de vraag of men dan toegang heeft tot wat wij nu bedenken, in aanmerking genomen dat er nu al generaties zijn die niet weten wat een vijfeneenhalf inch floppy is, die tien jaar geleden voor tekstverwerken nog het meestgebruikte opslagmedium was. Het blijft dus vrij zeker eeuwig behelpen met die eeuwige schoonheid.


BACK