Uit: "De Wereld in de War - Miniaturen van Karel Sirag",
in 1989 uitgegeven door Galerie Lieve Hemel, Amsterdam,
geschreven en samengesteld door Koen Nieuwendijk Enige bespiegelingen. Vele afspraken in het intermenselijke verkeer worden uit nood geboren. Het is een kwestie van overleven dat een aantal zaken goed worden afgesproken. Het rode stoplicht valt niet te negeren zonder mogelijke catastrofale gevolgen. Wat is er leuker, met dit gegeven in het hoofd, dan jezelf een wereld te kunnen scheppen waarin dat allemaal niet hoeft, waarin een vrucht de dimensies van een natuurramp krijgt, waarin je de hebzucht van de mens, zijn behoefte aan vastigheid, en meer van dat soort artikelen, buiten hun normale verhoudingen kunt tillen. Karel Sirag lijkt daaraan verslaafd. Ooit echter heeft de wereld kunstenaars verordonneerd hun scheppingen in opperste ernst te verpakken. Hun taak was voortaan de wereld een spiegel voor te houden, de mensen bewust te maken van hun tekortkomingen, misstanden te signaleren en liefst ook nog te voorzien in een pasklare oplossing, al wordt daar over het algemeen niet zo streng de hand aan gehouden. Het gevolg is dat kunstwerken meestal kommer en kwel uitstralen, zelden humor en vrolijkheid. Het is de vraag of het be-oogde effect ooit is bereikt, en al ben ik me ervan bewust dat deze vraag me niet in dank zal worden afgenomen, ik bedoel er echt niets slechts mee. Waar ik op aanstuur is dat het werk van Karel Sirag een uitzondering vormt op de genoemde regels, niet omdat hij die ter discussie wil stellen, doch eenvoudig omdat die milde spot in zijn miniaturen hem op het lijf is geschreven. Hoewel je aan de ene kant niet van een schilder mag verwachten dat hij beseft hoe extreem zijn gedrag is -dag in dag uit, verkrampt zittend achter een paneel met een penseel in de hand- waarmee eigenlijk al is aangegeven dat voorgeschreven gedrag uit den boze is, wil dat nog niet zeggen dat hij zich automatisch gedraagt zoals de vigerende normen van het vak voorschrijven, noch dat een afwijking van die normen voortkomt uit voorbedachte rade. Met andere woorden, Karel Sirag is niet de moralist, die men uit zijn paneeltjes zou kunnen distilleren. Maar, o eeuwige complicaties van het leven, de toeschouwer wordt nauwelijks een andere keuze gelaten. Tot op zekere hoogte probeert Sirag juist afstand te nemen van zijn vertrouwde omgeving ten einde te voorkomen dat zijn werk zou kunnen verzanden in almaar voortkabbelend maatschappelijk commentaar. Daartoe onderneemt hij vele reizen naar verre landen, neemt gretig waar hoe men daarginds de problemen van het leven probeert op te lossen, en vermengt vervolgens flarden van onze eigen Westerse hulpeloosheid met gindse plaatselijke gebruiken en op de koop toe met volkomen disproportionele complicaties. Zo treft men in sommige miniaturen bouwstijlen uit Italië en Turkije en volksgebruiken uit Tibet en Nepal aan, moet een schaatser zich waarmaken in de Sahara, figureert de Himalaya als decor bij uiteenlopende halsbrekende bezigheden. Ook dichter bij huis vindt hij zijn inspiratiebronnen. Het is dan niet de afstand, die hem de mogelijkheid geeft om te relativeren, maar juist de nabijheid: het omkeren van de eerste de beste steen legt een ander universum bloot, dat door zijn parallellen met het mensdom voor Sirag een onuitputtelijke bron van thema's oplevert. En de insecten, zij krioelen voort. Verstrengeling van thema's. Geheel conform Sirags grillige gedachtesprongen geeft de voorgaande omschrijving slechts een algemene invalshoek weer. Er zijn vele specifieke thema's, die zowel een al te zwaarwichtige interpretatie dwarsbomen, en tegelijk via een assiociatieve omweg het thema juist benadrukken. Zoals de ui, waarvan de frisse groene spriet pril te voorschijn komt, even op een bepaalde manier mooi is, maar verder groeit. Hoe kort het moment ook duurde, het was er voor wie het wilde zien. Geen applaus, geen onderscheidingen, gewoon een tussenfase naar een volgend stadium. Hoe ijl in vergelijking met het streven naar eeuwigheidswaarde van de mens, die zijn moeizaam verworven logica in de plaats wil stellen van wat in de natuur een onberedeneerde opeenvolging van gebeurtenissen lijkt. Uit Sirags werk spreekt een misschien wel sardonisch te noemen genoegen om het hopeloze gewriemel van de mensen, waarvan, behalve onnoemelijk veel rommel, weinig overblijft. Als een rode draad manifesteert zich het heikele thema kitsch. Er is in de wereld van de beeldende kunst ergens een onzichtbare grens tussen kitsch en geen kitsch. Die grens negeert Sirag te enen male. Hij relativeert oude meesters, de smaak van de doorsnee burger, of althans de kritiek daarop, maakt schaamteloos gebruik van romantische sneeuwlandschapjes en aanverwante invalshoeken, juist om de vervreemdende effecten, die hij eraan toevoegt, te accenturen. En wat is het onthutsende gevolg: het sneeuwlandschapje blijkt een onmisbare ambiance, waarbinnen het absurde en het ongerijmde plaatsvindt. De verkleining van een tafereel tot miniatuur speelt daarbij een merkwaardige rol. Dat geldt overigens niet alleen voor Sirags werk. Een cru onderwerp op klein formaat is aanmerkelijk minder indringend dan wanneer het levensgroot geschilderd is. Sirag gebruikt het middel van verkleining als een schijnbeweging. Door wat hij eraan toevoegt, als een soort dubbele relativering, verandert de verkleining in een soort spot. Die toevoeging is in sommige gevallen, merkwaardig genoeg, weer een vergroting, althans binnen de dimensies van de geminiaturiseerde context. Een papieren bootje krijgt de afmeting van een blok huizen, een slak het formaat van een vrachtwagen. Het effect daarvan kan grappig of vertederend zijn, maar soms ontkomt de toeschouwer niet aan een tot nadenken stemmende confrontatie met de onbeholpenheid van zijn verkleinde soortgenoten. Het is zoiets als het bioscoopeffect, als je de held wilt toeroepen "kijk uit, achter je". De mensen zelf, hoe klein ook, zijn in een juiste verhouding tot het landschap en de bebouwing weergegeven. Het zijn eenvoudige voorwerpen, zoals vruchten, boeken, velletjes papier, blikken, flessen, die de personages voor hachelijke problemen stellen. Een eenvoudige appel, die een berg opgesjord moet worden, vereist grote vindingrijkheid in het construeren van een hijsinstallatie. Opmerkelijk is daarbij dat de wereld die Sirag schildert elke technische verfijning moet ontberen. Spierkracht is de belangrijkste krachtbron. Een oplossing dient steeds met uiterst primitieve middelen tot stand te komen: palen, touwen en nauwelijks meer dan dat. Het thema vliegen speelt een belangrijke rol. Voor Sirag staat vliegen voor weggaan uit de vertrouwde omgeving, als een mogelijkheid om de wereld te zien vanuit een totaal andere gezichtshoek. Bij gebrek aan alternatieven zet hij zich regelmatig op een bergtop om zo het landschap in zich op te nemen. In de serie MacGregor komt die wens om te vliegen steeds terug. Hoe aandoenlijk zijn de niet aflatende pogingen van deze quasi-mythogische figuur om met volstrekt ontoereikende middelen het luchtruim te veroveren. Daar duikt ook de stijlfiguur van de vergroting ten opzichte van context op. Voorwerpen als een emmer, een paddestoel of een papieren vliegtuigje hebben buitenproportionele afmetingen, en zouden, indien in werkelijkheid bestaand, hoofdzakelijk tot desastreuze ontknopingen leiden. Sirag zelf denkt dat die fascinatie voor vliegen mede tot gevolg heeft dat vogelszo dikwijls onderwerp van zijn miniaturen zijn, en de toeschouwer zou daaraan de veronderstelling kunnen koppelen dat Sirag vanuit een verkapt soort jalouzie die vogels regelmatig opzadelt met handicaps, die het vliegen alsnog tot een achtste wereldwonder maken. Over geduld en vaste hand. Met het beoefenen van het genre van het miniatuur heeft Karel Sirag zich aanzienlijke technische problemen op de hals gehaald. Een aantal daarvan zijn kenmerkend voor het realistische schilderen in het algemeen, maar daarnaast stelt het minuscule formaat zijn eigen eisen. Een veel voorkomende vraag is of Sirag met een loupe werkt. Dat is niet het geval. Een voor de hand liggende reden had kunnen zijn dat het ge-bruik van de loupe details beter zichtbaar maakt, maar schilderen is niet alleen kijken, maar ook verf aanbrengen. Ook is het zo dat het verband met het grote ge heel verloren gaat als men het schilderij te dicht nadert. Wat geldt voor een groot schilderij, waarbij de schilder steeds tussendoor afstand neemt om het effect in het grote geheel van de nieuw aangebrachte streken te beoordelen, is ook van kracht op het formaat waarop Sirag werkt. In de praktijk komt het erop neer dat Sirag voor een belangrijk deel op het gevoel werkt. De fijne punt van het penseel ontneemt hem het zicht op de plaats waar de verf terecht komt. Jarenlange ervaring heeft hem geleerd hoe hij een optimale suggestie van de derde dimensie kan suggereren. Het merkwaardige feit doet zich daarbij voor dat juist door het kleine formaat die illusie met kleine streekjes bewerkstelligd moet worden. Bij grotere schilderijen kan dit, al naargelang de toegepaste techniek, met volkomen glad geschilderde partijen bereikt worden. Sterke uitvergroting van "De Wereld van het Boek" toont een tech-niek, die in zeker opzicht aan de impressionistische schildertrant doet denken. In feite kan het blote oog nauwelijks waar-nemen hoe Sirag tot zijn resultaat komt, en dat benadrukt nog eens tot welke verfijning hij in staat is. Ongewild heeft hij daarmee de drukker van dit boekje voor grote technische problemen gesteld. Voor de insiders is het wellicht aardig te weten dat, om zoveel mogelijk details zichtbaar te maken, bij het lithograferen van de dia's gekozen is voor een uiterst fijn raster, dat weer een grote behoedzaamheid bij het drukken vereist. Het ongebruikelijke feit doet zich voor dat de meeste miniaturen zijn weergegeven op ware grootte, en dat nadert toch het dichtst de letterlijke betekenis van het woord reproductie. Wie had dat gedacht, de drukker als miniaturist. Enige biografische gegevens. Het is geen zeldzaamheid dat men veronderstelt dat de naam Sirag van buitenlandse oorsprong is. Enig onderzoek naar zijn stamboom heeft echter uitgewezen dat in het midden van de zeventiende eeuw een zekere Gabriël, wonende in Leiden, zich mocht verheugen in de geboorte van een zoon, genaamd Andries Sirach Gabriëlszoon. Diens zoon Heindrik, geboren in 1684, voerde voor het eerst de naam Sirach als geslachtsnaam, die één generatie later geboekstaafd werd als Sierag. Vanaf 1818 werd de naam ook als Sirag geschreven, maar tot op de dag van vandaag komen alle drie de varianten voor. Enig onderzoek heeft aan het licht gebracht dat Sirach een oud Hebreeuws woord is, Aramees om precies te zijn, dat betekent "Ik heb geleden, maar ben bevrijd", hetgeen zowel kan duiden op het verlaten van een gevangenis als op het bekeren tot een bepaald geloof. Voorzover valt na te gaan werd omstreeks de eerste eeuw van deze jaartelling het woord voor het eerst als naam gebruikt door de grootvader van een apocriefe schrijver, genaamd Jesus Sirach. Karel Sirag werd geboren in 1948 te Driebergen. Hoewel vele kleuters een deel van hun tijd met het knoeien op papier doorbrengen en bovendien door hun ouders nogal eens met genialiteit bedacht worden, was er bij Sirag wel degelijk sprake van tekenen van meer dan normale begaafdheid, die bovendien door hemzelf op 9-jarige leeftijd vertaald werd in de wens later illustrator te worden. Na de lagere school volgde de mulo, welke periode Bordewijk, alsnog daartoe had kunnen inspireren. Van 1966 tot 1969 doorloopt Sirag met goed gevolg de 3-jarige opleiding van de Academie Artibus in Utrecht, en zet zich in 1971, na zijn diensttijd, definitief aan het schilderen. De eerste jaren, benoemd als zijn para-realistische periode, voelt hij zich sterk geïnspireerd door schilders als Magritte, Dali en Max Ernst (met name het werk uit de jaren 1935-1945), terwijl ook de Utrechtenaar Nelius Faling, die onafgebroken leed aan hevige pijnen en zich afreageerde met het schilderen van bizarre taferelen, diepe indruk op hem maakte. Sirags stijl is dan surrealistisch van aard. Gaandeweg verdwijnen de apocalyptische visioenen, die deze periode kenmerken, om plaats te maken voor een meer afstandelijke en relativerende visie op de omringende wereld. Hij ontdekt dan ook de verkleining tot miniatuur als een van de middelen om die relativering gestalte te geven. Inspiratiebronnen zijn de miniaturen van het middeleeuwse Europa en meer specifiek kunstenaars als Piranesi en Canaletto. Ook het werk van onder meer Schelfhout, Springer en de stijve humor van de Duitse romanticus Spitzweg doen hun invloed op Sirags ontwikkeling gelden. Bron: Stamboomonderzoek door A. Sierag, Leiden. "De Apocriefe Boeken I", Kok, Kampen, 1958. Enige notities over het verleden. De aanvankelijke status van miniaturen is niet die van zelfstandig kunstwerk. Het woord illustratie, zoals dat nu gebruikt wordt, is evenwel te beperkt om de rijke manier waarmee vanaf omstreeks de 11e eeuw manuscripten verlucht werden te typeren. De boekdrukkunst nog moest worden uitgevonden, het begrip reproductie was ondenkbaar en de wijze waarop de met de hand geschreven boeken voor het oog veraangenaamd werden ontwikkelde zich via het kunstig decoreren van beginletters tot het scheppen van ware kunstwerken. De voorstellingen vonden aanvankelijk hun oorsprong in de tekst van de te versieren geschriften, maar dat kon uitgroeien tot een zelfstandige kunstvorm, waarbij het geen uitzondering was dat het geschrevene aan de afbeeldingen ondergeschikt werd gemaakt. Met de secularisatie van de maatschappij en mede ten gevolge van de uitvinding van de boekdrukkunst raakte het versierde manuscript op de achtergrond en kreeg het miniatuur geleidelijk een zelfstandige plaats in het grote geheel van de schilderkunst. Het genre leefde in belangrijke mate voort in de vorm van portretten, daarmee, hoe mooi soms ook, een ondergeschikte plaats innemend in het historisch verloop van de beeldende kunst. Tot nu toe is de miniatuurkunst, zoals die in de Westerse wereld werd gemaakt, ter sprake gekomen. Ook elders echter werden prachtige miniaturen gemaakt, zoals in het 15e-eeuwse Perzië, en mede onder invloed daarvan de zogenaamde Rajput-miniaturen in India, tot aan het begin van deze eeuw. Tegenwoordig betekent een klein formaat van een schilderij nog niet meteen dat er sprake is van een miniatuur. Slechts weinig schilders beoefenen dit genre consequent, waaraan vermoedelijk de gecompliceerde en de slechts ten koste van vele jaren ploeteren te verwerven techniek enerzijds, en de stormachtige ontwikkelingen in de beeldende kunst anderzijds debet zijn. Dat profileert Karel Sirag nietttemin als een uitzonderlijk talent. Bron: Bernard L.Myers, Trewin Copplestone, "Kunstgeschiedenis in Vogelvlucht", Becht, Amsterdam, 1977. |