Monument |
Met Koninginnedag leert de jeugd leert in één dag hoe het werkt in de harde wereld: eerst verdienen, dan uitgeven. Waarmee doet niet ter zake, en waaraan is ook onvoorspelbaar. |
Al graaf ik in mijn geheugen, ik weet niet meer hoe we er op kwamen. Mijn
dochter vroeg mij of ik ergens allergisch voor was. Voor snoepjes misschien,
voor melk, of voor iets anders dan, aardbeien. Nee, want behalve dat ik ga
niezen als ik in een stofwolk terecht kom, kan ik verder geen bewijs van
deelname opvoeren, maar dan zeg ik dat ik allergisch ben voor zeuren. Of je
daar dan ook wat van krijgt, informeert ze. Geen uitslag, geen hyperactief
gedrag, geen braaklust of zo, peins ik hardop. Maar wat dan wel, houdt ze
vol. Het is een manier van zeggen, zoek ik in mijn woordenschat, je krijgt
er niet echt iets van, maar je bedoelt eigenlijk dat je ergens een hekel aan
hebt. O, klaarde ze op, ik ben allergisch voor geduld.
Dit gebeurde aan het eind van een lange koninginnedag, die begon met de verkoop van versierde cakejes, bij welk woord uitvoerig werd stilgestaan, tenslotte getemd in een zin die combineerde met keek. Na verloop van enkele uren was de voorraad uitverkocht, en verheugde mijn dochter zich vervolgens op het besteden van de verdiensten, en wel het liefst meteen op de overal heersende vrijmarkt. Dus verkeerde ik in de geriefelijke positie dat ik raad mocht geven over het uitgavenpatroon van mijn dochter, zonder erin te hoeven voorzien, en verdomd, ze luisterde anders. We waren al om de hoek, toen ze op besliste toon zei "aardbei". Hoezo. "Aardbei". Waar dan. Bij dat winkeltje. Heb ik niet gezien. Hij stond achter een paaltje. O, hoe groot was hij dan. Ze maakte een gebaar alsof ze een mud aardappelen omarmde. Meen je dat nou, en dat heb ìk niet gezien. Hij was er echt. Goed, we gaan dadelijk terug, even tot daar, anders hebben we dit hele stuk voor niets gelopen. Ik besefte meteen hoe hachelijk deze taktiek kon uitpakken, als we dadelijk een ander de koning te rijk met het besprokene weg zouden zien wandelen. Het was uitstel. We keerden terug op onze schreden. Ze troonde me mee, en gebaarde zwijgend maar triomfantelijk met haar hoofd: daar. Daar leunde tegen een paaltje een rode reuzenaardbei, waarvan de verf op enkele plaatsen bladderde. Van hout, compleet met authentieke hartscheur. Wil jij die kopen. Ja. Nou, vraag dan maar hoeveel hij kost. Vraag jij maar. De opvoeder in mij denkt, maar krijgt geen kans. Meneer, mijn dochter wil graag weten hoeveel die aardbei kost. Twee gulden. Mijn dochter kijkt mij aan met een blik die zegt dat het niet tegenvalt en die tegelijkertijd peilt wat ik ervan vind. Bij de voorgaande reeks aankopen was de gulden zo'n beetje de grens waaronder niet al te lang gedelibereerd hoefde te worden. Wat daarboven lag, werd besproken, en soms lukte het me mijn goede invloed te doen gelden. Nu lag dat anders, want terwijl ik al zocht naar woorden die onze zelfgekozen gezagsverhouding intact liet, nam ze het initiatief door nadenkend te gaan kijken. De verkoper zag zijn kans al weer in rook opgaan, en zakte uit zichzelf naar éénvijftig. Nu ging ìk weer nadenkend kijken, maar ook nu om een andere reden dan de verkoper dacht. Ik zei tegen mijn dochter dat ze het alleen moest doen als ze het echt wilde. Ik wil me best opofferen en met een zware aardbei door Amsterdam gaan slepen, mits het enthousiasme van de begunstigde me daartoe stimuleert, en bovendien kan deze wijze raad haar in de toekomst nog veel geld besparen. En wederom greep de verkoper in en zakte tot één gulden. Mijn dochter en ik keken elkaar aan, en zeiden gelijktijdig "aardbei", en zodoende staat dit prille monument van verstandhouding nu midden in de huiskamer. |