Beeldenstorm |
Deze foto van het Beeldenbal, de openingsavond van het Nationale Galerieweekend, geeft geen juiste indruk van de opkomst en de stemming op het moment van de prijsuitreiking, maar als u weet dat deze bijeenkomst, waarop een der deelnemers als de beste galerie van Nederland werd onderscheiden -mijn felicitaties aan Tanya- als aangenaam druk en voorzichtig tolerant van sfeer kan worden getypeerd, dan kun je dat toch wel opmerkelijk noemen. |
De huidige juichstemming ten spijt, kan het galeriewezen bogen op een
redelijk tumultueus verleden, dat is gelardeerd met onuitgesproken, maar
diepgaande verschillen van inzicht. Tot nog toe zijn namelijk alle
kunstbeurzen op de een of andere manier in het honderd gelopen door
verschillen van inzicht van de deelnemers. Dat gaat zo. Eerst staat min of
meer iedereen er, het tweede jaar staan er enerzijds nog meer, maar zijn er
ook afscheidingsbewegingen waar te nemen, en het derde of vierde jaar loopt
die beurs vast, omdat een specifiek segment, dat zich kwaliteit (ja, hoor
eens, mijn woord is het allang niet meer) noemt, zich terugtrekt en op eigen
houtje probeert een beurs op te zetten, waar ze niet naast ongewenste
collega's hoeven te staan Dat lukte soms tot op zekere hoogte. Twee of drie
jaar later begint het hele spel opnieuw. Zo passeerden de Jaarbeurs te
Utrecht (K'81, K'82 en K'83), de Nieuwe Kerk in de jaren daarna, en nog weer
wat later de Koopmansbeurs. De uitzondering was de Kunstrai, die
oorspronkelijk werd gekenmerkt door een oostblokachtige strengheid, treffend
geïllustreerd door de illuminatie, die uniform en verplicht was, namelijk
tl-licht. De kwalitatieven, die toen de gang van zaken dicteerden, wisten
werkelijk waanzinnig trefzeker hoe het hoorde, maar, het blijft een
huzarenstuk, hielden het toch nog tien jaar vol voordat de beurs door het
kapitaal werd overgenomen.
Daarmee kon ook de klucht van Art-Amsterdam -als iets duidt op een identiteitscrisis dan is het wel deze naam: zouden ze echt Emsterdem zeggen?- beginnen, uitmondend in het wonder dat na een paar jaar vreemdgaan op lowprofile niveau, de verhevenen zich alsnog verwaardigden op de Kunstrai terug te keren, en daarbij ter compensatie de gewoonte instelden zichzelf tijdens de uit algemene middelen gefinancierde deelnemersborrel een prijs uit te reiken -terecht, in zoverre dat ze er ieder jaar weer in slagen hun stempel te drukken op de standrangschikking met het dreigement anders niet te zullen deelnemen. Maar goed, het was toch gezellig op de openingsavond van het nationale galerieweekend, waar het geen enkele moeite kostte om alle aanwezigen twintig minuten te boeien met een met een zaklantaarn beschenen witte muis, die langs een touw naar beneden probeerde te klimmen -logisch toch, bij actuele kunst is het concept belangrijker dan de uitwerking, een witte muis is dan een monument van concrete substantie, weliswaar zeer aanwezig en zeer gedetailleerd, maar gelukkig piepklein. De volgende dag stelde een van mijn bezoekers een aarzelende vraag. Hij en zijn vrouw liepen wel meer langs de galerie, en vonden die er altijd al mooi en toegankelijk uitzien, en niet dat het nu niet zo was, maar wat was nou het verschil tussen een gewone zaterdag en deze: landelijk geafficheerd, advertenties, plakkertjes, vlaggen, culturele katerns, ga zo maar door, hadden ze soms iets gemist? Op slag kreeg ik een slecht geweten. De waarheid drong tot mij door. Wil een nationaal galerieweekend slagen, dan moeten alle andere weekenden de galerieën ongastvrij ogen, zoals ze zelf kennelijk denken dat dat in grote mate het geval is, anders hoef je natuurlijk geen nationale galeriedagen te bedenken om de argeloze burger over de hoge drempel te krijgen. Ik moet dus onverwijld mijn halogeenspotjes vervangen door tl-buizen. Het intrigeert mij overigens bijzonder waar deze gewoonte, -het gebruik van tl-licht voor het belichten van avant-garde- vandaan komt. Volgens mij vindt iedereen tl-licht ongezellig en kil. Het kan natuurlijk voortkomen uit de hang naar anders zijn, du moment dat de tl-buis boven de breedbeeldbuis in zwang raakt, stort de culturele voorhoede zich op het rose lampekapje, let op mijn woorden. Maar goed. Op zekere culturele échelons is het bon ton, zeg maar cultureel correct (dit wordt vervelend, mag ik het voortaan laten bij btcc?) om niet commercieel te zijn. Wat dit precies inhoudt heb ik (nog) niet kunnen achterhalen, zelfs niet binnen de van wetenschap bezwangerde muren van het statige grachtenpand waarin de Boekmanstichting is gehuisvest, maar dit is een ander verhaal. Ik zelf heb natuurlijk wel enig idee wat met het woord bedoeld zou kunnen worden, ik weet zelfs meerdere betekenissen met bijpassende gelaatsuitdrukkingen, maar persoonlijk beperk ik me tot deze interpretatie: dat, als ik eenmaal met een kunstenaar heb afgesproken dat ik zijn of haar werk aan de buitenwereld zal tonen, het mijn plicht is mijn uiterste best te doen daar ook zo veel mogelijk van te verkopen, met elk oirbaar middel dat ik kan bedenken. Dat is mijn taak. Ware ik gewetenloos, dan zou ik mijn kunstenaars met lijfstraffen en eenzame opsluiting dwingen tot, ja, tot wat, tot iets dat goed verkoopt, en dat weet je alleen als je al iets verkocht hebt, dus tot herhaling. Dat hoor je dan ook veel in de kunstwereld: hij herhaalt zichzelf. U vraagt zich af wat dat inhoudt? Vermoedelijk meer van hetzelfde, de kunstenaar is zichzelf zou ik dan zeggen. Maar ik dwaal af. Natuurlijk beschik ik nog over het complementaire argument van de persoonlijke voorkeur, die onontbeerlijk is wil je althans voldoende enthousiasme opbrengen om het moeilijke artikel dat kunst heet aan de man te brengen, en al helemaal om jezelf uit de diepe put van de post-tentoonstellingsdepressie te takelen als er niets aan de man is gebracht, maar ik kan me voorstellen dat de scherprechters van het btcc-segment dat niet geloven. Met enige goede wil is zelfs nog wel te begrijpen dat er altruïsten bestaan die vergeten te talen naar enig gewin -in deze van geldbejag vergeven wereld moet je toch zuinig zijn op zulke naturen- maar om nu op grond hiervan een totale branche taboe te verklaren voor activiteiten die doorgaans toch het vredelievende oogmerk hebben zichzelf in leven te houden, dat lijk me wat ver gaan. U moet het, hield ik mijn bezoekers voor, positief zien. Je kunt natuurlijk benadrukken dat het de rest van het jaar wel weer niks zal zijn, maar daar gaat het niet om. Je moet ergens beginnen. Dit nationale galerieweekend is zo'n ergens. Het is eigenlijk fantastisch dat zoveel adepten van een ontoegankelijke wereld vergeten te protesteren dat zij middels een onesthetische oranje vlag worden geacht uit te dragen dat zij u naar binnen willen lokken. Dat is geweldig. U moet dat waarderen. Al zou u alsnog ter plekke afgeranseld worden, niets van zeggen. Al wordt u gedwongen een glas rode azijn te drinken, slik het weg zonder een krimp te geven. U wilde wat kopen? Even wachten, zover gaat de training nog niet. Er is intern nog onenigheid over hoe die activiteit genoemd moet worden, en ingepast in de hogere dingen in het leven, maar ik weet zeker dat het zal lukken. Nederige Voetnoot. Dit is nou een typisch Nederlands stukje. Het is niet aardig, maar wel waar, het had best wat subtieler gezegd kunnen worden, en bovendien is het minder erg dan het lijkt. Er zijn werkelijk bijzonder aardige en boeiende galerieën in wat ik gemakshalve het btcc-segment heb gedoopt, al heb ik niet echt de indruk dat zij zich verzetten tegen de dubieuze kanten van hun collectieve optreden. Het verdient dan ook aanbeveling de recente geschiedenis van het Nederlandse galeriewezen in meer neutrale bewoordingen vast te leggen, maar niet op de kabbelende toon waarop Truus Gubbels -jawel, op de loonlijst van de Boekmanstichting- dat vorig jaar deed in haar als vriendenboekje uitgegeven proefschrift Passie of Professie. Maar, het moet gezegd worden, ze is tevens voorzitter van de Stichting Nationaal Galerieweekend, dus ze bedoelt het goed. |