Oefenstof XVIII |
Ooit, in de tijd dat de galerie het levenslicht zag, had ik een Antilliaanse buurman, die mij onophoudelijk zag sjouwen en klussen. We woonden in een straatje dat nog wat zeventiende eeuw ademde. Dat eiste een zeker bouwkundig improvisatievermogen. Voor mijn buurman was dat aanleiding mij te complimenteren. Jij, zei hij, zult nog overleven in het oerwoud. Dat beschouw ik nog steeds als een groot compliment. Nu mijn dochter. Die heeft haar hart verpand aan de gitaar, voorzover haar popidolen daar nog ruimte voor laten, en pakte achteloos mijn vijftig jaar oude vintage akoustische jazzgitaar met uitsparing in de gestoken klankkast ten behoeve van de hele hoge noten. Zij vroeg om een elastiekje en een potloodje en improviseerde in no time een nood-kapo. Dat is een klemmetje dat gitaristen gebruiken om in andere toonsoorten dan E toch met losse snaren hun kunstjes ten gehore te brengen. En liet vervolgens trots horen wat ze van de laatste gitaarles had opgestoken. Het is een begin, maar volgens mij is het compliment van het oerwoud ook op haar van toepassing. |