BeTer Weten |
Dat ook in 2011 scherven geluk mogen brengen! |
Wat ik ervan vind? Deze belastingverhoging is geen bezuinigingsmaatregel, maar een lastenverzwaring voor de ondernemer die erdoor wordt getroffen. Het betreft slechts een kleine groep, in de context van mijn professie als galeriehouder gaat het om een betrekkelijk klein aantal hardwerkende kleine ondernemers, kunstenaars dus, die doorgaans met moeite tot modaal reiken, en velen ruimschoots niet. Terzijde: juist zij profiteren vrijwel niet van subsidies. Wat is de overheid te verwijten: allereerst rechtsongelijkheid, op twee manieren. Algemeen, gemeten naar de gemiddelde lastenverzwaring bij de overige burgers. Specifiek: voor podiumkunsten wordt een half jaar uitstel verleend vanwege de onverhoedse ingang van de verhoging, met verwijzing door de Eerste Kamer naar het argument van rechtszekerheid versus onverhoedse invoering. En dan is er nog het argument van onbehoorlijk bestuur. Vele jaren geld over de balk gooien en als het spaak dreigt te lopen een willekeurige groep burgers aanwijzen die ervoor moet opdraaien, dat is iets voor Afrikaanse dictators. Er is meer. De overheid geeft aan dat de extra baten van de de btw-verhoging voor beeldende kunst 42 miljoen bedragen. Dat kan als de totale omzet van kunstvoorwerpen die van levende kunstenaars vandaan komen 323 miljoen bedraagt. Ik las onlangs dat de totale omzet van galerieën en kunstuitlenen op 132 miljoen is vastgesteld. Zelfs dat veel lagere getal is onwaarschijnlijk hoog. Ik bespaar u de berekeningen, een watersnoodramp is en blijft nat. Waarvan kunnen we de overheid, Rutte voorop, op grond hiervan beschuldigen: van misleiding of van incompetentie? Over het snijden in de subsidies, wat natuurlijk iets heel anders is dan belastingverhoging, heb ik gemengde gevoelens. De gesubsidieerde kunstwereld had al decennia geleden met hun criticasters, in casu het volk van onbegrip, in dialoog moeten gaan. Dat deden ze niet, integendeel, men rechtvaardigde die uitzonderingspositie met een vertoon van zelfbenoemde superioriteit. Natuurlijk is kunst van wezenlijk belang voor de maatschappij, en ook is het zo dat financiering van beeldende kunst naar strict democratische maatstaven tot een totaal ander plaatje kan leiden, de elite in ieder geval niet welgevallig, dus de uitkomst van een dialoog is onzeker, maar geen dialoog aangaan leidt onherroepelijk tot de ondergang van de kunstzinnige infrastructuur, zoals die nu is aangekondigd. In 1993 heb ik, op een zonnige voorjaarsdag tijdens een interview met Truus Gubbels, verbonden aan de Boekmanstichting, op mijn kantoor op de eerste etage van de galerie aan de Vijzelgracht, hiervoor gewaarschuwd. Grote ogen en een diep zwijgen waren mijn deel. In de fragmenten uit dat interview, in een boekje waarin citaten van onder meer Bourdieu en meerdere interviews met galeriehouders (Truus Gubbels, Passie of Professie, Stichting Boekmanstudies, Amsterdam 1999), was geen woord van die passage terug te vinden. Niet dat ik me verbeeld dat dat geholpen zou hebben, het geeft wel aan dat de bereidheid om een dialoog aan te gaan de proporties had, en heeft, van een taboe. Als niet ook zoveel anderen de tol voor deze arrogantie betaalden, zou je haast zeggen eigen schuld, dikke bult. Maar nee, u hebt gelijk, dat is kortzichtig en kleinzielig. We zijn allemaal gebaat bij pluriformiteit. Animositeit is nergens goed voor, en zeker niet iets om een nieuw jaar mee te beginnen. Dus, mogen deze woorden, hoewel niet van enige bitterheid gespeend, bijdragen aan heroverwegingen die het cultureel beleven, in de breedste zin van het woord, zullen verrijken. |