Als jongetje had ik iets met lampen, of meer in het bijzonder, met schijnwerpers die sterke lichtbundels produceerden. Het stuur van mijn fiets herbergde er wel drie, die ik met bakelieten schakelaars kon bedienen. Mijn ultieme genot bestond uit fietsen tijdens dichte mist, die de naarvoren geworpen lichtbundel betrekkelijk nutteloos, maar duidelijk zichtbaar maakte. Er bestonden overigens ook reusachtige zwarte brave fietslampen met een piepklein schakelaartje erop, waarmee je kon overschakelen naar een soort stadslicht voor fietsende huisvaders, maar die trok me om de nostalgische uitstraling later pas aan. Opeens schiet me te binnen dat die waarschijnlijk was ontworpen tijdens de Tweede Wereldoorlog, om bij het naderende geronk van bommenwerpers tijdig, en verplicht, te kunnen verduisteren, en toch nog minimaal zichtbaar te zijn, maar toen speelde ik nog met een rammelaar of wierp ik met de blokken van mijn broer.
Ook het fietsen op een stoffig zandpad had zijn charmes. Als het droog genoeg was, en ik fietste hard, dan zat ik graag achterstevoren op het zadel, verlekkerd kijkend naar het opgeworpen wolkje stof. Wat grappig, bedenk ik nu, die aanleg voor stof opwerpen zat er toen al in.
|