Redt de Kunst VII |
Ik durf dit eigenlijk niet hardop te schrijven. Eén piepklein misverstandje, en er is geen redden meer aan, aan mijn reputatie. Vernielen mag niet, nooit en om geen enkele reden. En zeker niet het beschadigen of vernielen van kunst. En toch bekruipt mij onweerstaanbaar het gevoel dat het marteldom van menig meesterwerk aanzienlijk bijdraagt aan de langzaam groeiende belangstelling van steeds meer voorheen ongeďnteresseerden. O vreselijk, ik krijg het haast niet de toetsen uit, maar gaat aan loutering niet het lijden vooraf? Practisch als ik ben, en precies ook de reden waarom ik nergens voorzitter van wil worden, snap ik meteen dat je zoiets bij geen enkele levende kunstenaar aangekaart kunt krijgen, nog afgezien van het feit dat het instemmen met een onoirbare daad van een ander verwerpelijk is en dat maar het liefst kan blijven. En wat evenmin gebagatelliseerd mag worden is dat de kunstenaar zich in zijn wezen aangetast kan voelen. Zoiets redeneer je niet weg. En toch, wie iets kwetsbaars te kijk zet kan, nee moet reacties verwachten. Het hoort erbij, het maakt het spannend, het niet bedoelde drama houdt de vaart erin. Zoals het besturen van een auto dagelijks tot dodelijke afloop leidt, met medeweten, nee stilzwijgende acceptatie van alle deelnemers. Ik heb niet het gevoel dat mijn woorden voldoende overtuigend en verhelderend zijn, maar er bestaat een onschuldiger vorm, waarover het iets eenvoudiger en minder gevaarlijk is een mening te formuleren, terwijl er toch paralellen zijn. Het zal u beslist zijn opgevallen dat met enige regelmaat een muurschildering net wel of net niet is opgeofferd aan sloop of verbouwing. Mede door de heisa die dat geeft zie ik al jaren een museum met geredde muurschilderingen voor mijn geestesoog, de muren in rotten opgesteld, noodgedwongen niet verder dan een meter uit elkaar, waardoor het bezichtigen meer een mentale oefening wordt. Dat komt omdat ik voor mijzelf probeer te verwoorden of het juist is te verwachten dat een muurschildering die naar zijn lot onverbrekelijk verenigd is met zoiets tijdelijks als een gebouw, met dezelfde couveusementaliteit als een transportabel kunstwerk moet word omrarmd. In het kader van die gedachten kan ik evenwel ook bedenken dat er toch voldoende wijsheid voorhanden is om het niet tot zo'n museum te laten komen, maar zou het dan ook niet een opluchting zijn als in de modale culturele perceptie zonder morren wordt meegenomen dat een muurschildering in principe niet ouder kan worden dan het gebouw waarin hij is aangebracht, en dat dat dan meteen een hoop moreel gekrakeel scheelt? Want als die opdrachtgevers in de gaten krijgen wat de consequenties zijn van hun gulle culturele gaven, dan zoeken ze toch gewoon iets anders om genereus te lijken? Tabé muurschildering. Nee, voltooid zijn mijn gedachten niet, beschouw dit als een poging u te betrekken bij mijn verhelderingsdrift, maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat aangaande het aangeroerde het aplomb soms groter is dan de moraal. (aanleiding: "Blijvende schade op doek Munch" - Het Parool, 23-12-2006) |