Kookpunt |
In een vlaag van ijdelheid had ik me laten strikken zitting te nemen in de jury van een hoedenwedstrijd. Om de schade te beperken had ik besloten mij te voorzien van een voorgekookt juryrapport. Ten slotte hangt de wereld van vriendjespolitiek en vooroordelen aan elkaar, en afgezien daarvan, een jury betekent niets meer en niets minder dan het infantiliseren van de mening van het publiek. Kijk maar op de veiling, de bieders doen het allemaal zelf, komt geen jury aan te pas. Het feit dat men biedt en de prijs zelf geven een perfecte indicatie van de kwaliteit. Dat is het wrede lot dat kunst wacht: zolang het heden nog zijn invloed doet gelden, kan kunst bogen op recht van bestaan omdat het bestaat, al zeggen ze het soms anders. Maar slaat de tijd eenmaal toe, dan verdwijnen die gevoeligheden. Dan zijn het alleen nog gretig geld en gewenst rendement, en niet meer die vriendelijke subsidiestromen die het niveau markeren. Maar toen de kruitdamp van mijn onzekerheid eenmaal was opgetrokken sloeg het geweten toe. Waarom, zo sprak dat, moet het om de mooiste hoed gaan, als één van die tijdelijke sublimeringen van al die onhaalbare schoonheidsidealen, die de mensheid zowel vermaken als frustreren, maar zelden rust en vrede geven? Zou het niet beter zijn de draagsters te honoreren naar de prestatie van de daad, in plaats van op uiterlijk vertoon? Zodat de lauweren terecht komen op de schouders van de draagster van de lelijkste hoed, want die geeft er tenminste blijk van dat het schoonheidsideaal best een compromis kan sluiten met tevredenheid en gemoedsrust? Is dat niet veel bewonderenswaardiger, hebben wij als mensheid daar niet veel meer aan, en kunnen wij dan niet tevens openlijk toegeven dat de hoed afschuwelijk is, maar het dragen een daad van klasse? Ik had voor de zekerheid nog een andere voorgekookte versie voorbereid, waarin ik de verliezers voorhield dat ze door te verliezen ontsnapt waren aan mijn aanbeveling om de winnaars van hun hoofden te ontdoen en die met hoofdtooi en al te schenken aan een museum, maar het was niet nodig, want de allermooiste hoed die ik sinds tijden heb gezien won met alle stemmen waarover de jury beschikte. Die hoed kwam uit de wereld van de etnografica, en stond op een hoofd dat zowel kenmerkend was voor de intellectuele ontreddering waaraan de westerse wereld ten prooi is gevallen als voor de mentaliteit van de eeuwige vraag naar het waarom. Ik stemde voor en zweeg. |