De Sport van het Ladderen |
Terwijl ik dit schrijf besef ik dat ik een goed moreel alibi moet hebben, wil ik niet op mijn eigen woorden onderuit worden gehaald. Gelukkig kent het Nederlands een gezegde, dat voorziet in dit vereiste, en dat komt goed uit, want ik heb niet zelden de neiging voor advocaat van de duivel te spelen. Ik vind trouwens dat daartoe op de middelbare school een apart vak moet worden gecreëerd, want het felbegeerde inzicht van medemenselijkheid komt alleen op dreef als men leert zich in te leven in het onbegrepene. Het is evenmin zo dat ik de woorden van de expert in twijfel waag te trekken, die in Het Parool van 9 december zegt dat dit soort kunstroven (het gaat hier over de twee schilderijen van Van Gogh die onlangs gestolen zijn) alleen door ordinaire inbrekers wordt gepleegd. Zelfs al had ik niks in te brengen, dan nog was het een intrigerende opmerking, want de enig juiste gevolgtrekking moet dan zijn dat er ook beschaafde en ontwikkelde inbrekers bestaan, en wat die verder ook meenemen, niet iets van Van Gogh. Verder in het midden latende of het over beschaafde personen gaat, denk ik toch dat het anders ligt. Denkt u zich maar eens in. U toert door nachtelijk Nederland, en het lijkt wel of u een tango danst, zo soepel tuimelt buit na buit u in de schoot. Even tussendoor, het is niet zo dat ik de misère van de beroofden en ingebrokenen onderschat, integendeel, ik heb al vijf inbraken en acht diefstallen voor mijn kiezen gehad, dus ik kan me heel goed inleven in de situatie van de slachtoffers. En dus mag ik mij hier als getroffene verbazen over het zware werk dat die onverlaten toch maar verzetten, en het risico dat zij daarbij lopen, in alle eenzaamheid en bij nacht en ontij. Maar ik dwaal af. Na de zoveelste moeiteloze verwerving dwalen uw gedachten af tijdens de lange rit naar huis. U denkt, ach wat, geld is ook niet alles, ik wil onsterfelijk worden. De koning onder de inbrekers wil ik zijn. Wat moet ik stelen om dat te bewijzen. Wat ik kan, kan niemand. En u bedenkt dat dat niet zomaar iets ordinairs kan zijn, zoals moederborden en merkhorloges, maar dan manifesteert zich uw goede opvoeding: kunst natuurlijk. Ik kom weer even tussenbeide. Ik snap dat het zuur is voor agogen te moeten constateren dat zelfs hùn inspanningen zich laten vertalen in crimineel gedrag, hoewel dat bij de juiste amusementsproducent nog tot een hoop vertier leidt, maar wat kan ik daar aan doen? Ik ben slechts de boodschapper, van mijn medemens wil ik horen of het waar is wat ik overbreng. Maar mocht ik het niet denken mogen, dan kan ik mij toch niet voorstellen dat niet velen de vraag door de gedachten speelt wat die dieven toch bezielt, want zo bijzonder kan ik niet zijn dat ik de enige ben die het nodig vindt zo nu en dan bij de schaduwzijde van het leven stil te staan, zonder meteen te vervallen in verbaal geweld. En zeker niet als de ladder al een paar dagen klaar stond. Of zouden ze ook dat verzonnen hebben, is het meer een wraakoefening naar de onverlaten toe, zo van, hoe hoog die ladder ook moge zijn, de maatschappelijke ladder is voor jullie niet weggelegd, en dat er dan nog even lekker inwrijven met dat woordje ordinair. U ziet het, er valt een hoop te beleven tussen de regels door. |