Oefenstof XV |
En weer was het mij gegund een glimp op te vangen van de wereld van mijn dochter. De organisatie van het popconcert van haar idolen eiste begeleiding van volwassenen, dus daar stond ik weer temidden van opgroeiend vrouwelijk tuig, dat zich de huig uit de keel schreeuwde. Sinds mijn eerste popconcert als vader heb ik oog voor detail. Ik weet al hoe elke blik vanaf het podium in duizend meisjesharten wordt geschroeid, hoewel een muur van flitsers het idool zo verblindt, dat van een doelwit geen sprake meer kan zijn, maar dat is tot daar aan toe. De idolen namelijk slingeren aan het eind van het concert wat parafernalia in het publiek. Zodoende kan één van de vriendinnen van mijn dochter zich verheugen in het bezit van een dopje van een mineraalwaterflesje, waaraan het idool hoogst persoonlijk een fractie van een vierkwartsmaat heeft gelurkt, waarna hij het in het publiek slingerde, doch niet alvorens het op de fans leeg te sproeien, die dat gebaar alleen al als een exclusieve betuiging van zijn levenslange liefde opvatten. Ten lange leste belandden ook de handdoeken, waarmee zij even tevoren hun bezwete koppen depten, in het publiek. Dat nu leverde mij een kijkje op in de leerfase van het vrouwelijk uitverkoopgedrag. Wat ik zag leek me aanvankelijk een groepje meiden dat zich bekommerde om een nogal zwaarlijvige flauwgevallen lotgenote, waaraan ze zich en masse vertilden. Daarom, zo dacht ik, bewoog de groep wat spastisch als een paar verknoopte kreeften onhandig zijwaarts, maar even later ontdekte ik wat het werkelijk was. De heilige handdoek was vastgegrepen door wie maar in de buurt was, en wie greep liet niet meer los. Er was geen sprake van gekrijs of agressie, men liet doodeenvoudig niet meer los, en zweeg, met strakke en soms licht euforische richtingloze blik. Minutenlang schoof de kluit at random over de vloer van de langzaam leger wordende zaal, totdat een suppoost ingreep en voorstelde de handdoek in stukken te knippen. Hoewel vóór het kluitgebeuren menige schop en stomp was uitgedeeld, net als in de echte uitverkoop, konden de betrokkenen vrede hebben met dit voorstel. Dat stemt mij net zo hoopvol als het verhaal van de gelukkige die het plectrum van Bill opving, maar vervolgens door haar vingers liet glippen. Zij beschouwde het als de apotheose van de avond dat plectrum met de vingerafdrukken van de ster een ademtocht vastgehouden gehad te mogen hebben, en overwoog even om haar handen nooit meer te wassen om de sporen van die vingerafdrukken op haar vingertoppen maar niet te wissen. Ik besef dat mijn vergelijking met uitverkoopgedrag slechts berust op enkele uiterlijke overeenkomsten, want nooit heb ik zoveel blijdschap gezien over zo'n minimale fractie van het oorspronkelijke ideaal: voor eeuwig in de armen liggen van het idool. (Tokio Hotel in Vorst Nationaal, Brussel, 14 oktober 2007) |