Dames en Heren, |
Peter van Poppel - 'Kleine Ikonenschilder" 1976, olieverf/paneel,
11,5 x 9,1 cm
Dit miniatuurtje (hier op ware grootte) verwijst naar vele inspiratiebronnen, die hier als piepkleine replica op de buik van de kleine optimist hangen, en die ook verwijzen naar vele nog komende schilderijen. Een piepklein sleutelwerkje dus. |
Welkom op de opening van deze tot overpeinzingen nodende tentoonstelling, waarin flarden van het verleden zichtbaar worden. Ik bedoel daarmee dat als iets maar lang genoeg is geleden, het stempel, dat je van een andere tijd kunt ervaren, domineert. Van een nog niet zo ver verleden is dat minder uitgesproken. Al peinzend meanderen je gedachten dan tussen herkennning en gevoelens van nostalgie, en het heden, dat nog geen verleden is. Omdat ik zo lang besta, de galerie althans, word ik bij tijd en wijle gebeld door een zeer oude klant die de weg is kwijtgeraakt. Dat stemt me droef, met een toets van melancholieke aanvaarding van neergang als onderdeel van het levensproces. Sinds ik een paar jaar geleden zelf een paar tia’s heb doorgemaakt, besef ik dat ik geluk heb gehad. Ik zie het leven na de tia’s als de tweede helft, die ik bijna had gemist. Ik vind het een geweldige ervaring dat het bloed nog gewoon door mijn aderen bruist - zij het met bloedverdunners, zeg maar spa rood - en dat geeft me het gevoel dat ik iets terug moet doen. Met verdubbelde energie peins ik over bewustzijnsniveau en door de overheid verboden woorden; over de ware betekenis van democratie, die ik zie als een utopie waaruit veel goede dingen zijn voortgekomen, maar als organisatiemodel erg weerbarstig is. Over Zwarte Piet - meer symptoombestrijding dan veranderingsgedachte - en over kunst - eigenlijk ook een utopie, die veel goeds heeft gebracht, maar veel actoren toch doet neigen naar dictatuur. Ik hoop alsnog te kunnen bijdragen aan het ontrafelen van die warboel, al was het maar met een klein snippertje. Ik denk dat het mede daardoor komt dat ik vannacht een merkwaardige droom had. Ik vond mij terug als deelnemer aan een wielerwedstrijd, waaraan alle galeriehouders verplicht moesten deelnemen, als zij gebruik wilden maken van de kunstkoopregeling. Om er een beetje de vaart in te houden reden ook echte wielrenners mee, kopstukken zelfs, die natuurlijk veel harder konden fietsen dan die over het algemeen weinig gespierde galeriehouders, zodat het gevaar bestond dat er voor hen geen lol aan te beleven was. Maar de organisatie had daarin voorzien. Een standaardploeg bestond uit drie echte renners en drie galeriehouders. Je kunt er vergif op innemen dat de laatsten natuurlijk nooit de kop hoefden te nemen, en voorts mochten zij ook door de renners worden geduwd. Wat de vraag doet rijzen of er dan niet een paar zouden zijn die tot behoud van hun gevoel voor eigenwaarde niet geduwd wilden worden en tegen ieders verwachting in toch in een drieste bui de kop namen. Deed een galeriehouder dat eenmaal, dan mochten de renners hun zwakke broeders niet meer voorbij fietsen. Zo’n ploeg kon dan zonder verlies van eer verliezen. Een andere belangrijke nivellerende maatregel bestond daarin dat de renners onderweg niets mochten eten. Pas na aankomst werden zij ruim onthaald in een groot tentrestaurant, dat met de karavaan meereisde. Wie zich niet hield aan deze regel werd na aankomst veroordeeld tot werken in de bediening van het tentrestaurant, tot laat in de avond. Daarbij werd er streng op gelet dat de zondaar tafels bediende van galeriehouders, die op een beurs niet naast hem wilden staan. Men was namelijk tot het inzicht gekomen dat verbieden alleen werkt bij direct levensgevaar, en in alle andere omstandigheden aan de betrokkene de ruimte moest worden gelaten om op eigen kracht tot het gewenste inzicht te komen. Wie zich tijdens het werk liet verleiden tot de Geijkte Streken kon rekenen op repercussies. Een norse blik alleen al werd met strafpunten gehonoreerd, onverantwoord lang laten wachten betekende aan het eind van de avond nog een extra taak in het afwashok. Dan maar schijnheilig. Om een lang verhaal kort te maken, u kunt zich voorstellen dat er ook galeriehouders waren die enerzijds besloten omwille van het aangenaam verpozen halverwege af te stappen en zich aan een ruime dis tegoed te doen, maar dat diezelfde galeriehouders ook beoogden juist als gedienstig persoon in contact te komen met hun onwillige collega’s, en dus juichend elke avond de schort voorbonden, de mouwen opstroopten en aan de slag gingen. Wat meteen als een duidelijk voorbeeld kan dienen dat verbieden hier alleen maar lange gezichten had veroorzaakt. Normaal zeg ik nu, ik dwaal af, maar deze keer vraag ik dat mij af. De tentoonstelling nodigt uit tot terugkijken, maar gaf voedsel aan mijn droom over een mogelijke toekomst, gekoppeld aan mijn wens tot het nuttig besteden van de mij geschonken jaren, en dat weer gepaard aan het besef dat opbouwen beter is dan afbreken. Wat leidde tot het kortste, maar ook positiefste woord dat er bestaat: ja. Dus ja, er is werk aan de winkel. Dat begint met het voor geopend verklaren van deze tentoonstelling. Koen Nieuwendijk |