BACK

Weekly Residuum 201 - mei 2004 A
© foto en tekst Koen Nieuwendijk



Het was uiteindelijk vanwege de verjaardag van haar zusje dat we de voor Nieuwjaar bedoelde sterretjes voor haar graf stonden te branden, toen mijn dochter terloops zei dat ze haar wel weer eens wilde zien. Ik stamelde wat over ons voorstellingsvermogen en de herinnering in onze hoofden, maar dat was niet wat ze bedoelde. Of die kist niet eens een keer open kon. Dat kan wel kind, berustte ik, maar dan zie je alleen maar botjes. En haar kleren, vulde zij aan. Maar, vervolgde zij, hoe kan dat dan, hij is toch wel goed dicht? Alsof ik een encyclopedie opensloeg zo verschenen beelden van Egyptische mummies als naïeve poging om de eeuwigheid te trotseren voor mijn geestesoog. Ik betrapte mij erop dat ik het normale probeerde te verklaren door het bijzondere te noemen. Mijn woorden cirkelden om de waarheid heen, want zo mooi zijn die mummies na tweeduizend jaar nou ook weer niet, maar overigens stokte mijn adem. Toen schoot me de metafoor van het vallende blad te binnen, dat uiteindelijk ook vergaat, en op die manier weer als voedsel dient voor allerlei vormen van leven. Eigenlijk een soort eeuwigheid. O, klonk haar dagend inzicht, je bedoelt dat ze is weggerot.

Een paar uur eerder hadden we wedstrijd gedaan wie het langst zijn adem in kon houden. Ik hou daar niet van, maar hoewel ik nog aanzienlijk harder kan lopen en fietsen overtroefde zij mij hierin moeiteloos, want terwijl ik niet verder kwam dan vijfenzeventig seconden, haalde zij op haar sloffen twee minuten. Dat één dag zoveel onhaalbare eeuwigheid kan voortbrengen.


BACK