Oefenstof XVI |
Ik heb een slecht geweten. In mijn niet te stuiten hang naar onsterfelijkheid viste ik uit het idioom van mijn dochter een woordje, dat tot dat moment achteloos als ingeburgerd voegwoord werd gebruikt, maar luttele momenten later een eigen lading meekreeg. In een poging te beschrijven door welke muziek medeleerlingen worden bekoord, noemde zij combinaties als rock/gothic, waarbij zij de schuine streep uitgesprak als slash. Waarop ik veronderstellend vroeg of er dan ook kinderen waren die alleen van slash hielden. Even was er een blik van onbegrip. Dus van niks, vulde ik aan, iets wat er als bijzaak tussenzit. Een grijns was mijn beloning. Let op, zei ik, met een beetje geluk wordt dit een nieuw modewoord, zoals ooit oude jongens krentebrood is geboren, zo lanceren wij hierbij het slash zijn. Enkele dagen later beschreef zij hoe een impopulaire medeleerling had uitgelegd gekregen wat zij was, slash dus, waarmee zij door haar medeleerlingen werd gedist, hetgeen min of meer synoniem is met vernederd. En ja hoor, mijn aanvankelijke triomf werd al gauw verdrongen door een slecht geweten. Die onsterfelijkheid is nog knap weerbarstig. |