Hoe prangend de vraag ook mag zijn of mijn dochter bijzonder is - een gedachte die ik zowel toelaat als onderdruk - de verbazingwekkende generositeit waarmee zij de grote liefde voor haar popidool met honderdduizend lotgenoten deelt is dat in ieder geval wel. Afgezien van het gedrang is er heus wel naijver in het geding tijdens een optreden van hun idolen, maar die is er tijdens het uitdelen van iets gratis onbenulligs in een grote menigte in veel grotere mate, terwijl het bij die meiden gaat om de allesverzengende en tot totale overgave dwingende liefde, die slechts gedeeltelijk valt te verklaren uit de staat van desorganisatie van een pubergeest. Waaraan ik overigens ter relativering moet toevoegen dat mijn dochter met even groot gemak struikelt over de onlogische opbouw van formuleringen in haar schoolboeken (voor de volledigheid, ik ook), waarin volgens de wet staat wat zij moet weten. Dus moet het toch een vorm van zelfvertrouwen zijn - dat zij en zij alleen de uitverkorene is - die al die individuele meiden naar hun walhalla leidt. Wat moeten wij, volwassenen en opvoeders, nou toch doen om dat intact te laten?
|