Op Locatie II |
De persfotograaf in mij is nog niet wakker. Ik zat in de trein die maandag 21 mei vlak voor Assen ontspoorde omdat er een giertank in de weg stond. Je schrikt je een ongeluk, spitst na een moment van beduusdheid de zintuigen, draait het raampje open en ziet de voorste wagon lichtelijk uit het lood staan, gehuld in bruine stofwolken. Prachtige dramatische foto, maar ik maak hem niet. Pas een uur later, na het verlaten van de trein nam ik deze foto van de achterkant van de trein, met daarnaast de restanten van iets wat het onderstel van de giertank geweest moet zijn. Van hoever zie je zo'n giertank eigenlijk? |
Het eerste wat ik me afvraag is of er nu iemand verpletterd is. Het tweede dat elke hulp dan wel te laat is, dat die iemand er hoogstwaarschijnlijk niets meer van zal merken. Vrijwel gelijktijdig rijst de derde vraag: hoe zou het zijn met de machinist. Ik zit tenslotte achterin, voorin moet het een pandemonium zijn geweest. Een half uur later hoor ik dat medepassagiers elkaar vertellen. Maar nu roept een stem om dat er na een aanrijding met een giertank geen slachtoffers zijn gevallen, voorzover te overzien. Vervolgens zeg ik vijftig keer godallemachtig of woorden van gelijke strekking. We hebben geluk gehad, we reden op het moment van de aanrijding toch zeker honderd kilometer per uur, de trein had ook meteen kunnen scharen en dan waren de wagons over elkaar heen gebuiteld. Dat was dan wel andere koek geweest. Kunt u zich voorstellen, u zit in de voorste wagon, die een volle lading gier over zich heen krijgt, de ramen worden door zwarte stront verduisterd, de stank is plots volvet tastbaar, alsof de trein via een grote zompige mestvaalt de weke ondergrond induikt, en dwars door de paniek denkt een enkeling even: is dit nou het binnenste van Nederland?
Maar er komt een moment dat ik begin aan een reconstructie. Ik vereenzelvig me met de aan de dood ontsnapte bestuurder van de tractor, kijk namens hem door het inmiddels geopende raampje van de mijn coupé naar buiten, zie links en rechts kilometerslange lege rails. Ik ga nu in gedachten op de stoel van de machinist zitten, en neem aan dat ik diezelfde kilometerslange lege rails zie. Verder zie ik niets. Ik laat ontspannen de trein uitlopen, want station Assen ligt slechts enkele kilometers verder. Opeens zie ik een giertank, uit het niets opdoemen. Snelheidsduivels zijn het. Niet meer te ontwijken, boem. Want hoever kan ik nou vooruit kijken, vijfhonderd meter? Bescheiden schatting, maar vooruit, die zijn voorbij voor je het weet. Altijd hetzelfde met die onbewaakte overgangen, een trein heeft zo'n lange remweg, daar is geen kruid tegen gewassen. Ik ben weer passagier en zit op mijn eigen stoel. Ik herinner me dat, behoudens een vage indruk van zeer geleidelijke snelheidsvermindering -in feite zoiets als uitlopen zonder op de motor te remmen- aan het dreunende gehobbel slechts een korte heftige rembeweging voorafging. Amper te tellen, te kort om eenentwintig te zeggen. Verdraaid, zou dat nou die beruchte door de massa van de trein gegeneerde onoverbrugbare tijdsspanne zijn, in dagelijkse bewoordingen remweg geheten, waarbinnen het te laat is om in te grijpen? Dat wordt hoofdrekenen. We draaien de tijd even terug, turen weer over de schouder van de machinist en bevinden ons vijfhonderd meter voor de onbewaakte overweg. We rijden nog honderdtwintig kilometer per uur, een fluitje van een cent, maar toch zeggen we oei, want we zien een giertank vijfhonderd meter verderop, op de overweg staan. Of nee, we maken het ingewikkeld, hij rijdt. We zeiden al oei. Maar wat denken we. Meteen voluit in de remmen, ook al is het te laat, zoals wij ondeskundige burgers denken? Dat is de vraag, want let op. Als je hondertwintig kilometer per uur rijdt, dan doe je over vijfhonderd meter toch altijd nog vijftien seconden. Even niet dralen, houd u vijftien seconden uw adem in. Dat overleeft u best, maar u beseft meteen dat dat een donders lange periode is om remmend door te brengen. Wat moet de machinist eventueel gedacht hebben dat hem ervan weerhield meteen te gaan remmen. Zouden ze op de locomotievenrijschool leren dat je eerst moet afwachten of de onbewaakte passant niet gewoon doende dan wel van plan is om ruim voor de passage van het stalen monster ruim baan te maken? Voor niets remmen kost, anders dan de uitdrukking suggereert, geld. Maar dat mag ik toch niet denken, het is toch geen zeeslag wat we hier zitten te spelen? We houden vol. Ik ben zelf een Weegschaal, dus mag ik het zegggen: stel nu dat de machinist een twijfelende weegschaal is, en pas driehonderd meter vóór de gierkar vol op de dodemansknop gaat hangen, dan wil ik met enig gevoel voor onderhandelingsmarges nog wel toegeven dat het niet onmogelijk is dat de trein nog steeds niet helemaal stil staat, na driehonderd meter met geblokkeerde wielen voortgeschoven te hebben, maar erg hard kan het dan toch niet meer gaan. We strepen af: de richtlijn van de afwachtende houding kan ik me niet voorstellen. Ruim op tijd keihard remmen ook niet, want dat hebben ik en nog een paar honderd passagiers doodeenvoudig niet waargenomen, dus blijft de onthutsende vraag over of de machinist wel keek, recht vooruit, gewoon door het raampje, met zijn onderbetaalde ogen. Dat durf je toch ook niet hardop te zeggen? Dus laten we ons lekenverstand nog even een controleberekening maken: hoe hard moet een trein van zeven wagons rijden om tweehonderdvijftig meter met geblokkerde remmen en gedwarsboomd door het degelijke stalen onderstel van een giertank op en naast de rail te kunnen doorschuiven? Voor auto's geldt als vuistregel voor het afstand houden het kwadraat van de snelheid, van welk getal, op tientallen afgerond, de nul wordt afgehaald. Die marge is zo veilig dat vrijwel niemand zich eraan houdt. Als we dus deze marge met een factor vijf vermenigvuldigen, dan zit daar al een forse overdrijving naar de veilige kant ingebouwd, met andere woorden, als die trein vijfhonderd meter vol remt, dan staat hij volgens dit scenario stil. Zouden we vanwege mogelijke onnauwkeurigheden in onze berekeningen deze afstand de helft langer maken, dan zou dat wel kloppen met de tweehonderdvijftig meter die de trein samen met giertank over de rail de tango danste, maar wij, een paar honderd passagiers, hebben die voorafgaande kwartminuut niets waargenomen dat leek op langdurig en krachtig remmen. Dus waar keek die machinist dan wel naar? Daar schiet me een factor te binnen die ik uit het oog heb verloren: de tractor met giertank (of twee, dat zie je veel) rijdt ook, dus die kan ook veel later in het gezichtsveld van de machinist zijn gekomen dan ik hiervoor schetste. Op het moment van de aanrijding is de tractor de overweg al helemaal gepasseerd, dus als we stellen dat vanaf het moment dat de neus zichtbaar wordt voor de machinist, de tractor tien meter heeft afgelegd met een snelheid van zes kilometer per uur -op een hobbelige overweg vlak na een scherpe bocht- dan heeft dat zeven seconden geduurd. Het mag dan de vraag zijn of de trein dan al stil staat, maar ìk blijf me dus nog steeds afvragen waar die machinist nou precies naar keek. Niet naar voren in ieder geval. |