BACK

Weekly Residuum 207 - juli 2004 A
© foto en tekst Koen Nieuwendijk



Het snelle reactievermogen van de meeste dieren wekt bij mij gevoelens van naijver op. Voor zover ik weet moeten wij dat ontberen door de langere weg die bevelen in ons motorische systeem moeten afleggen. Bij nader inzien rijst de vraag waar wij die bevelen dan eerst naartoe sturen, voordat we iets gaan ondernemen. Naar ik mag hopen gaan wij na of enige actie zin heeft, of er eer aan te behalen is, of wellicht een overwinning later in ons tegendeel zal omslaan, kortom wij slaan aan het rekenen en geven er een kleur en een gevoel aan. Dat roept de heikele vraag op of dieren dan geen gevoel hebben. Vast wel, maar niet als ze zaken moeten ondernemen die met overleven te maken hebben. Dus moeten we, voordat we het brein der dieren weten te modificeren, eerst erkennen dat als er al wezens rondlopen die objectief -of tenminste in een vast en voorspelbaar stramien- kunnen reageren, zij het wel zijn. Zelfs de gedomestificeerde soorten vervallen nog regelmatig in het patroon, dat vroeger regel was: geen langdradige overwegingen van de voors en de tegens, omdat het, als het erop aankomt, nog steeds een kwestie is van eten of gegeten worden, en wel zo snel mogelijk.

Het kan dus heel goed zijn dat dieren binnen afzienbare tijd ons overlegmodel overnemen, en misschien zelfs ooit schriftelijk toestemming zullen vragen voor het tijdelijk volgen van hun vroegere driften, maar zoals het nu is laten de meesten zich niet afleiden door subtiele overwegingen, en zolang dat nog zo is moeten wij als post-objectieve creaturen dit residu van een wildernis als een strohalm aangrijpen.

Ik zou dus willen voorstellen om een koppel tapirs te trainen op het stoppen van strafschoppen, en dan vast te stellen tot welke afstand zij nog onoverwinnelijk zijn, niet om het mensdom, noch om Van der Sar terecht te wijzen, maar zuiver om te weten waar de grens ligt, om tenslotte ergens zwart op wit te hebben in welk opzicht dieren beter zijn dan mensen.

BACK