De Kunst van het Walgen III |
Terwijl ik de staart weer aan de pluchen pickechu vastnaaide vroeg mijn dochter mij te raden wat we die avond zouden eten. Ik wist al dat het spruitjes waren, omdat de mare dat zij die met smaak had gegeten, aan haar terugkeer van het paardrijkamp vooraf ging, maar om de pret niet te drukken deed ik of ik van niets wist. Zij ook, nadat ik, na zeven woorden te hebben opgesomd die met een -s beginnen, mij ten einde raad aan de waarheid waagde. Mijn dochter sprak walgend dat zij spruitjes afschuwelijk en smerig vond -naar mijn idee om de spanning op te voeren- en eiste ijskoud weer een woord van eetbare waar dat met een -s begon, en dan geen suurkool. Het moment der waarheid brak aan. Moeder de vrouw schepte vol optimisme op, mijn dochter informeerde nog gelaten of hoe lekker ìk spruitjes wel niet vond, en moest toen de mare waarmaken. Zij prikte een spruitje aan haar vork, bekeek het aan alle kanten, draalde nog even en stak het toen in haar mond. Of het lag aan de theaterclub, waar ze ook op zit, of dat de overtuigingskracht van haar gelaatstsrekken haar in de genen zit gebakken, het blijft een wonder gezien de minimale middelen die zij hoefde te benutten om ervan mij te overtuigen dat er geen sprake was van smakelijk eten. Maar mijn vaderhart smolt, en ik schoof onder moeders vermanende blikken de lading spruitjes op mijn eigen bord en zei, geef maar hier kind, zal ik je vlees in stukjes snijden? De principiëlen onder u springen nu op en noemen mijn optreden week en schadelijk voor het ouderlijk gezag, en voor alle latere varianten daarvan. Maar zo ligt het niet. Die ene lepel pap met klonten, dat weke spruitje aan die vork, daarmee is het vroeger begonnen. Dáár ging het al fout met walgen, omdat die gemoedstoestand voortaan onherroepelijk met gezag en straf werd geassocieerd. Die pap moest op, die spruitjes moesten erin. De pedagogische schermutselingen konden tot hysterische hoogten stijgen. Al opgroeiende werd de gewaarwording "lekker" uitgebreid met mooi, en werd dus ook lelijk net zo negatief bejegend als vies. Ziedaar het fundament van deze partiële ontsporing van onze beschaving. |