Inmiddels is Brandtsoen er wel achter, maar toen hij aan het eind van de jaren vijftig aan de Kunstacademie in Antwerpen studeerde, en later aan het Nationaal Hoger Instituut voor Beeldende Kunst in diezelfde stad, kon niemand het hem vertellen. "In die tijd was de invloed van de moderne kunst al zo sterk dat echt studeren er niet meer bij was. Niemand sprak nog over technieken, niemand refereerde nog aan het verleden. Het ging om het weergeven van je meest innerlijke roerselen op het platte vlak of in de ruimte. Nou, daar stond ik een beetje wezenloos tegenaan te kijken. Boodschappen aan de mensheid brengen, als adolescent, nonsens vind ik dat!"
Hij, noch zijn medestudenten wisten waar ze aan toe waren. "Iedereen was op zoek, en als één van ons een tentoonstelling had gezien of een interessant boekje had gevonden, dan werd dat doorverteld. Kunstenaars als Modigliani en Paul Klee waren voor ons een voorbeeld. Hun werk was modern en nog 'begrijpelijk' in de technische zin. Maar wat ze deden in de 18de eeuw was zo knap, daar kon je niet bij, daar miste je de opleiding voor. De 17de eeuw daar bleef je helemaal vanaf en de schilderkunst uit de 16de eeuw -hoewel je merkte dat het een leerschool was- hoorde echt bij de wonderen. Uiteindelijk vond ik dat wat in mij leefde terug in, wat je zou kunnen noemen, de globale cursus van Bauhaus." Vooral na zijn studie, toen Brandtsoen zelf doceerde aan een kunstacademie, paste hij veel van Bauhaus toe, vooral waar het ging om compositie. "Ik haalde de hele toestand uit elkaar tot afzonderlijke onderdeeltjes. Op een hele overzichtelijke, eenvoudige manier leerde ik jonge mensen dat een lijn een waarde heeft, een lengte en een dikte, en dat als je twee lijnen naast elkaar zet, er een wit vlak ontstaat. Dat kun je herhalen en vervolgens kun je de vlakken kleuren geven, donker of licht. Er komen oneindig veel variaties tevoorschijn die opelkaar inwerken en beelden gaan vormen, desnoods abstract. Hoe complex het ook wordt, het zal altijd begrijpelijk blijven omdat je van het lineaire vertrokken bent. Een dergelijk kader had ik ook graag willen hebben toen ik student was, maar dat bestond niet. Ik heb het allemaal zelf moeten uitzoeken." 17de-eeuwse interieurs De rationaliteit en ordening die hem zo aanspraken in Bauhaus, ziet Brandtsoen als een behoefte van zijn psyche. Het vasthouden van de realiteit, het weergeven van reële dingen, bracht hem uiteindelijk ook bij de grote meesters uit de 17de en 18de eeuw. Niet wetend hoe hij verf zodanig moest gebruiken en manipuleren dat een schilderij uiteindelijk een 'trompe l'oeil' effect kreeg, besloot hij werken van Rubens, Rembrandt en andere 17de-eeuwse schilders eens van heel dichtbij te gaan bekijken. "Ik ben in het museum gaan lopen met een vergrootglas op zak. Ik werd dikwijls weggejaagd door boze suppoosten, maar slaagde er toch in te ontdekken dat er sprake was van een onderschildering. Mensen zoals Rubens konden ontzettend goed tekenen. Ik ben toen zelf heel veel gaan oefenen met het zogenaamde 'waarnemingstekenen'. Het is echt een kwestie van jezelf gebruiken als een soort fototoestel." Brandtsoen beperkte zich niet alleen tot de studie van de technieken van de grote meesters. Ook datgene wat zij schilderden, de prachtige 17de-eeuwse interieurs, inspireerde hem in hoge mate. Het Rijksmuseum en het Frans Halsmuseum toonden hem een keur aan doeken overladen met muziekinstrumenten, oude zetels, gedrapeerde gordijnen, huisdieren, vaat en gepolitoerde meubels. "Dat typische draaiwerk van houten stoelen en tafels, dat was nog eens wat om weer te geven, om dat te imiteren. Dat moest allemaal glad zijn, met glimlichtjes. Ik deed dat toen niet met olieverf maar met gouache, een waterverftechniek. Dan moet je net andersom werken. Bij olieverf werk je van donker naar licht. Maar bij waterverf ga je van licht naar donker. Je moet op voorhand weten wat je uitspaart. Maar toch, op een gegeven moment lukte het me volkomen om zo'n 17de-eeuwse stoel, met die grote koperen nagels, dat hele oude gekreukte leer met die kwasten eraan en dat houtdraaiwerk, helemaal 'live' zal ik maar zeggen, op papier te krijgen. Dat was op dat moment voor mij een bewijs van kunnen." Stillevens "Vraag me niet waarom, maar de 17de en het begin van de 18de eeuw trekken me ontzettend aan. De levensinstelling, de levenswijze, de klederdracht, de hele sfeer. Ik zou niet in die tijd willen leven, want het was afzien en labeur. Maar wat de Fransen noemen de 'pompe', de pracht en praal, trekt mij enorm. En dan vooral de stillevens." Van het maken van portretten houdt Brandtsoen niet, want dan zou hij mensen moeten domineren. Dan zou hij steeds moeten zeggen "hou je rug eens recht" of "doe je hoofd eens even naar achteren" en dat is niet zijn stijl. Het stilleven daarentegen is omgeven door een sfeer van ingetogenheid, een aspect dat ook direct opvalt bij een eerste blik op zijn werk. Zijn stillevens lijken in een zowel geluid- als trillingloze ruimte te zijn neergezet, een vacuüm, los van de werkelijkheid. Wellicht is dat het resultaat van het feit dat Brandtsoen tijdens het schilderen een walkman draagt, waarop hij continu 17de- en 18de-eeuwse muziek draait. "De Venetiaanse school, en Haydn tot en met Mozart; die bandjes kan ik wel twintig keer achter elkaar horen. Op die manier concentreer ik me op mijn werk." Hij wijst met zijn handen de baan van zijn ogen naar het schilderij aan. "Zo, in die baan gebeurt het, en verder is er niets. Dat wat je schildert, dat heeft rechtstreeks te maken met je individuele psychische instelling. Ik hou van rust en dat kan je zien in mijn werk. De interieurs en voorwerpen uit de 17de eeuw hebben, ondanks hun rijkdom en praal, iets van ver weg. Ze bestaan nog heel reëel, maar zijn door het verre weg tot rust gebracht en van die rust hou ik. Een stilleven is een tikkeltje statisch. Het is een contradictie wat ik nu zeg, maar het is ook voor mij een 'stil bewegen'. Wij hebben daar het beste woord voor: 'stilleven'. De Fransen zeggen: 'nature morte', dood leven; nou nee, ons woord is echt beter." Pracht en praal ontbreken De stillevens van Brandtsoen mogen dan terugvoeren op zijn liefde voor de 17de eeuw, toch verschillen ze wezenlijk met de werken uit die tijd. De pracht en praal ontbreken, rijkdom heeft plaats gemaakt voor soberheid en de afleidende entourage van draperieën en blikvangende voorwerpen is vervangen door leegte. Alles leidt naar de essentie van de voorwerpen. "In de 17de eeuw was eten heel belangrijk. Dat wilden ze graag laten zien, vooral in Vlaanderen gebeurde dat; het kon niet op. Er zijn zelfs schilderijen waar ze gewoon een hoop op tafel legden, kersen, perziken, alle seizoenen bij elkaar, en maar kijken dat het een lust was. Dat vindt ik zo geweldig aan die 17de-eeuwers zolas Mignon, De Heem en Claesz, alles moest een beetje orgastisch zijn, nòg een plooi, nòg een gouddraadband. We leven nu in de 20ste eeuw met een wetenschap die veel ontnuchtering heeft teweeggebracht. Wij staan daardoor met onze voeten op de grond. Wij leven nu 'cool' en 'clean'; dat is ook terug te vinden in mijn werk: terug naar de essentie. Wat voor mij echter ook een belangrijke rol speelt is de nostalgie naar bekende en herkende structuren en texturen. Ik zei laatst nog tegen Koen (Nieuwendijk, eigenaar van Galerie Lieve Hemel): ik kan geen nieuw glas kopen bij Marks en Spencer en dat gaan schilderen. Dat is nieuw, dat voel ik, dat kan ik niet hebben. Oh ja, zei Koen, ik snap het wel, het moet minstens een eeuw 'bepoteld' zijn. Die eeuw moet er aan plakken. Dat is misschien vreemd, maar dat kan ik niet uitleggen." Hetzelfde geldt voor de andere voorwerpen op de schilderijen van Brandtsoen: vruchten, etenswaren en dergelijke. "Vruchten en 'bepotelde' voorwerpen waren en zijn nog steeds eerlijk in hun structuur, zoals vruchten of insecten ook eerlijk zijn, in de zin van oprecht, zonder complexen of politieke ideeën. De zuiverheid, daar is het mij om te doen. En die oprechtheid leidt dan tot dat masochisme, die zelfkwellerij, want dat is dit werk toch eigenlijk wel." Traditionele technieken "Mijn God, hoe hebben die knapen dat in elkaar gezet." Brandtsoens uitroep bij het bekijken van de 17de-eeuwse stillevens heeft nu net zo goed betrekking op zijn eigen werk. Hij is even grondig in zijn voorbereidingen als zijn voorgangers en net zo kundig en fijnzinnig in het weergeven van de voorwerpen. Net als zij werkt hij uitsluitend op panelen. "Heel hard geperste houtvezelplaat waarop al een verflaag zit gebakken, vind ik het beste. Zo'n plaat schuur ik eerst helemaal glad. Vervolgens smeer ik er een grondverf op die de eigenschap heeft om in die mate uit te lopen dat de borstelstreek verdwijnt. Die laag wordt weer geschuurd, krijgt nog een laagje verf en wordt opnieuw spiegelglad geschuurd. Daar smeer ik een heel dun sausje Van Dijck-bruin op zodat er een donkerbruine onderlaag ontstaat. Dat laat ik een half jaartje verharden en vervolgens haal ik met staalwol het overtollige pigment van de bruine kleurlaag af. Wat er dan overblijft is een mooie gloeiende omber-achtige kleur." "Met een heel dun waterverfpenseel breng ik vervolgens de tekening aan. Ik zit, met mijn elleboog gesteund op de schilderstok, heel ouderwets. Olieverf kun je alleen maar aanbrengen met zo weinig mogelijk weerstand. Als je een te groot en stijf penseel gebruikt, dan druk je die verf gewoon weg. Het zijn alleen zachte penseeltjes die je in staat stellen de verf op het doek te leggen. Na het opschilderen van de contouren van het voorwerp werk ik eerst de achtergrond af: de plooien van het tafelkleed, het verloop van donker naar licht of andersom. Want dat doe je met een grote borstel en die heb je minder onder controle waardoor je nog wel eens over de tekening heen gaat. Als dat alles is ingedroogd, ga ik opschilderen: een beetje dikke verf aanbrengen. Dat gebeurt almaar in een opbouwende, constructieve zin, net alsof je een gebouw opricht: eerst de spanten, de draagconstructie, dan komen de grote stenen, dan wordt het ingevuld, de beplating. Maar altijd al rekening houdend, zoals in de architectuur, met het uiteindelijke aanzicht van het gebouw. Dat gebeurt ook hier met het uiteindelijke aanzicht en de textuur van de vrucht." "Als alles goed droog is, wordt het uitgezet met een dun laagje standolie, gekookte lijnolie, en dan schilder je de laatste details. De standolie heeft de eigenschap dat het een heel klein beetje uitdrijft. Dat geeft de mogelijkheid om kleuren, hetzij van licht naar donker, hetzij van gelijke waarde, in elkaar te laten werken zonder dat je nog enig spoor ziet van een borstel, streek of wat dan ook. Dat was ook de techniek van de oude meesters. Zij gingen heel kwistig om met die standolie. Op sommige schilderijen zie je dat heel goed. Bijvoorbeeld als ze licht vanuit een raam op een glas wilden weergeven. Dan zetten ze dat dik in de standolie, namen de achterkant van een penseel en krabden het raam in het wit van het glas en dat lukte ze dan grandioos. Wat techniek betreft waren de 17de-eeuwse schilders niet te verbeteren." "Het werken op hout is veel beter dan het werken op bijvoorbeeld linnen. Linnen is heel gevoelig voor licht en droogte waardoor het kan barsten en vervormen. De 17de-eeuwsw schilders gebruikten eikehout dat drie tot vijf jaar dood was op de stam. Vervolgens werd de boom gekapt en tien jaar bewaterd. Je zou denken dat het ging rotten maar nee, het water nam het sap er allemaal mee uit. Als het hout dan eenmaal gedroogd was, dan leek het wel staal. Maar met die altaarstukken met drie panelen werd dat vaak veel te zwaar en te log. Vandaar dat men overging op linnen. Maar ik blijf liever bij hout, dan neem ik het minste risico." Terugkoppeling Het werk van Hendrick Brandtsoen is in de loop van zijn carriere vrij constant gebleven. Zijn huidige techniek is aangescherpt maar in de lijn van zijn vroegere werk. Het stilleven biedt hem nog een oneindig aantal mogelijkheden en voldoende inspiratie. "Een vlieg die zich op een pot zit te wassen, daar kan ik rustig naar staren. Dat staat lekker los van die zeikerige overbuur die met een of andere waanzinnige opmerking kan komen aanzetten. Ik zou het geen vlucht willen noemen, maar toch een leukere wereld, een wereld zonder te veel emoties. Die thematiek is gewoon een deel van mijn psyche." "Als je er een etiket op moet plakken dan zou ik de stijl van mijn werk benoemen in de aard van 're-established affilation', zoals ook de titel van één van mijn schilderijen luidt. Daarmee bedoelde ik de terugkoppeling naar datgene wat vòòr de '-ismen' gangbaar was. Ik tracht aan te knopen bij de stillevens die ongeveer beginnen in de tweede helft van de 16de eeuw. Toen was het eigenlijk meer een keurige etalage-uitstalling, zo'n beetje een bakkersetalage. Dan wordt het 'voluptuousness' (weelderigheid) in de 17de eeuw, en dan voel je geleidelijk aan, bij de Fransen althans, het stilleven om het stilleven, als echt dat stille gebeuren. Voor mij houdt het globaal genomen ergens aan het einde van de 18de eeuw op. Er worden in de 19de eeuw natuurlijk ook nog stillevens gemaakt maar met een andere inhoud, zoals bijvoorbeld door Cézanne. Maar ik denk dat het echt rustig beschouwelijke daar ergens opgehouden is en ik heb het gevoel dat ik dáár op ingehaakt heb." Ook al blijft zijn thematiek hetzelfde, er zijn nog wel ontwikkelingen gaande waar het de kleurkeuze betreft of het intensiever gebruik van licht en donker zodat er meer diepte ontstaat in zijn werk. Dikwijls ligt aan een dergelijke ontwikkeling een opmerking van Koen Nieuwendijk ten grondslag. "Het advies van Koen is vaak heel raak en nuttig. Dat is een leuk aspect van het werken met een galerie." Het stilleven: voor Hendrick Brandtsoen het thema van vroeger, vandaag èn morgen. "Je zou het kunnen vergelijken met een tekst van Shakespeare. Door de eeuwen heen hebben ze daar opera's van gemaakt en allerhande toneelstukken met alle mogelijke decors. Maar uiteindelijk is het kernelement Shakespeare, dat blijft, dat is de waarde, en de rest is tendentieus omdat er op dat ogenblik die behoefte bestaat. Ik schilder het nu op deze manier omdat ik een kind van mijn tijd ben, van mijn cultuur en van wat er om me heen gebeurt." |