Universele Taal
Deze catalogus is verschenen ter gelegenheid van de tentoonstelling van Olav Cleofas van Overbeek, 14 februari t/m 14 maart 2015, en is samengesteld en geschreven door Koen Nieuwendijk. (16 pagina's, 29 afbeeldingen in kleur, ISBN 978 90 70402 45 7)
Het verhaal over de zandkorrel, die aan de andere kant van de wereld omvalt, en uiteindelijk hier een orkaan veroorzaakt, is u vast bekend. Ik laat graag in het midden of het zo werkt, want wat zou het mooi zijn als je zo'n perceptie van de invloed van het kleine zou kunnen toeschrijven aan een penseelstreek, die, eenmaal gezet zijnde, uiteindelijk een heuse revolutie teweegbrengt, het universum verandert. Het zou prachtig passen binnen de vigerende veronderstelling van de heilzame werking van kunst. Maar als kunst als heilzaam wordt beschouwd, dan moeten we toch weten waar we het over hebben?
Wat roer ik daar aan. Zou het echt zo zijn dat kijken naar deze prachtige schilderijen de geest tot rust brengt? Kunt u zich voorstellen dat ware wetenschappers bij heftige emotionele beroering op slag in de weer gaan met electroden op hoofden bevestigen, groepen samenstellend, die naar rustige schilderijen moeten kijken, en controlegroepen, die juist hele wilde kunst voor hun neus krijgen, of alleen maar lege lijsten? Waarop de Consumentenbond de volgende dag bij mij aanklopt om te controleren of wat ik beweer over dat heilzame overeenkomt net de werkelijkheid? En of het etiket behalve de titel ook de houdbaarheidsdatum wel vermeldt? Wat me doet afvragen of überhaupt ooit een wetenschapper iets heeft onderzocht van de uitwerking die kunst op mensen kan hebben? We weten inmiddels dat het bespelen van een muziekinstrument bevorderlijk is voor de werking van onze hersenen, maar dat betreft vooralsnog de impact van de fijne motoriek. We weten van koeien dat ze van klassieke muziek meer melk geven, dat ook ongeborenen reageren op muziek.
Van het een kwam het ander en zo zat ik laatst te mijmeren over een herziening van het begrip kunstenaar, van betrekkelijk elitair kasteachtig wezen naar een bredere duiding, waarin iedereen meetelt die de grenzen van zijn of haar perspectief opzoekt, ongeacht discipline, geaardheid en niveau van ontwikkeling. Wel kruist dat het recentelijk gegroeide inzicht van de groeiende kloof tussen hoog- en laagontwikkelden, in die zin dat juist de hoogontwikkelden zich moeilijk kunnen verstaan met hen die het met minder moeten doen, of althans nog geen woorden hebben gevonden om een van meerderwaardigheidsgevoelens gespeend oordeel te verwoorden. Ai, ik dwaal af. Ik zocht eigenlijk naar een modus, waarin het nut van stillevens op zijn minst wordt verondersteld, en daarmee impliciet maatschappelijke relevantie aan het genre wordt toegekend.
Gelukkig vroeg ik mijzelf ook af waarom ik dat toch wil. Moet ik eerlijk zijn? Ik denk dat ik in de loop van de decennia van het bestaan van de galerie ergens in het niemandsland van gedachten die ik niet wil toelaten, tussen onderbewuste verontwaardiging en evenvele jaren van standvastig zelfvertrouwen, gered ben van gevoelens van maatschappelijke minderwaardigheid, door steeds opnieuw de bevestiging van het goede in de wereld. Op het persoonlijk vlak door steeds opnieuw de verantwoording te mogen hebben over mentale en emotionele edelstenen, aangedragen door mijn eigen kunstenaars, maar in bredere zin ook door schrijvers, componisten, podiumkunstenaars, roept u maar. Ik broedde op een lijst met namen, maar die werd te lang, want ook wetenschappers kwamen er op, sporters, een enkele politicus. En wie er niet op stonden waren de mensen die in minder opvallende vak- of leefgebieden, waar je zoiets niet verwachtte, toch ook zoiets deden. En wat vooral tot me doordrong was dat ik geen plaats had ingeruimd voor andere niveau's van ontwikkeling, waar de intensiteit van de beleving net zo groot kan zijn, en binnen het locale perspectief net zo grensverleggend. Maar o, wat is het lastig te gaan juichen voor iets wat je zelf allang weet, maar de ander vers en eigenhandig heeft ontdekt.
Dat wil niet zeggen dat schoonheidsbeleving en kwaliteitscriteria bij het oud vuil kunnen worden gezet. Zij kunnen beter worden beschouwd als onverwachte bijproducten, als een welkome aanvulling, als een kostbaar geschenk. Een van de aardige kanten van deze focusverschuiving is dat de toeschouwer losraakt van de innerlijke dwang te moeten rechtvaardigen waar hij of zij naar kijkt, of dat wel of niet de moeite waard is, of het sowieso wel kunst is, en bovenal wat het mag kosten. Je hoeft je niet meer af te vragen of kunstenaars wel talent hebben, want de crux ligt besloten in scheppen en herscheppen, in toetsen en grenzen opzoeken, door een forse groep individuen. En ja, in die groep is Olav Cleofas van Overbeek een van de diamanten.
Mocht u in het voorgaande kritiek op de huidige situatie bespeuren, dan kan ik u geruststellen. Ik probeer te komen tot een bevrijdend inzicht, dat zonder al te veel van het vertrouwde omver te halen ruimte schept voor een groter moreel rendement van scheppen en herscheppen, daarbij profiterend van een breder menselijk potentieel. Misschien laat ik u in verwarring achter. De beste remedie in deze context is u te laten betoveren door de schilderijen van Olav Cleofas van Overbeek, de held die zijn hele leven in alle bescheidenheid de grens van het mogelijk geachte bijstelde. Met schilderijen die mijn bezoekers, die ik doorgaans niets hoef uit te leggen, soms doen verzuchten dat zij die beschouwen als troost voor hun ogen, als balsem voor hun ziel. En dus geen revolutie, maar rust bracht, als een eigen universum, met een beeldtaal, die weliswaar niet letterlijk universeel is, toch het niveau van een subcultuur al eeuwen geleden is overstegen. Niet met één, maar met honderduizenden penseelstreken.
Universal Language
This catalogue has been published at the occasion of Olav Cleofas van Overbeek's solo exhibition, February 14 - March 14 2015, and is compiled and written by Koen Nieuwendijk. (16 pages, 29 full colour reproductions, ISBN 978 90 70402 45 7)
Most of you will be familiar with the anecdote of the grain of sand that tips over half-way around the globe and ends up causing a hurricane twelve thousand miles away. Leaving aside whether this is really the way things work, wouldn’t it be wonderful if this kind of perception of the impact of the minuscule were attributable to a brush stroke which, once applied, would ultimately spark a no-holds-barred revolution, to change the universe forever? It would be the perfect foil for the prevailing notion of art acting as balm for the soul. But if art is regarded as beneficial, shouldn’t we be aware of what it actually is we’re talking about?
My word, there’s a theme to sink our teeth into. Could it actually be that looking at these magnificent paintings pacifies the spirit? Can you image true scientists in the throes of fierce emotional turmoil hurriedly applying electrodes to scalps in composition of treatment groups, who will be asked to look at serene paintings, and control groups, who will be presented with ferocious artworks or even with empty frames? With the Consumers’ Association knocking on my door one day later to inquire after the veracity of what I have been saying about the beneficial effect and check whether the label does not just feature the title of the work, but also mentions the requisite “best before” date? Which makes me wonder whether any scientist to any extent has ever looked into the potential impact of art on human beings. We have come to understand that playing a musical instrument is conducive to the performance of the brain, albeit mostly – as far as we know now – in terms of fine motor skills control. We also know that milk production goes up when dairy cattle are exposed to classical music and that babies respond to music even when they are still in the womb.
One thing led to another and so I found myself ruminating the other day on an overhaul of the notion of “artist”, away from the relatively elitist and caste-like towards a broader interpretation accommodating all those who explore the boundaries of their perspective regardless of discipline, proclivity or level of development. A minor snag could be the recently grown awareness of the widening gap between high and low development in that the highly developed in particular are having trouble communicating with their less highly developed counterparts or, in any event, are yet to find the words to express a judgement that is not steeped in exaggerated self-esteem. But I digress. What I was actually looking for was a way of enabling the usefulness of the still life to be “taken as read” at the very least, so that social relevance would implicitly be attributed to the genre.
It was just as well that I also questioned myself as to why I was so intent on achieving this. To be honest, I think it has been the validation of all that is good in the world that has protected me, throughout the decades that the gallery has been in operation, somewhere in the no man’s land of thoughts I refuse to admit, between subconscious resentment and as many years of unwavering self-assurance, from being crippled by feelings of social inadequacy. On a personal level I owe this to being put in charge time and again of the conceptual and emotional gems created by the artists whom I am fortunate enough to represent, but in a broader sense it applies equally to authors, composers, performing artists, you name it. The list of names I was going to prepare soon started running away with me to include the names of scientists, athletes and even the odd politician – and those who did not make the list, I soon realised, were people who were engaged in a very similar activity in what was probably just a less obvious or noticeable discipline or sphere. Most importantly I started to appreciate that I had not made any allowances for other levels of development where the intensity of the experience can be just as great, and just as ground breaking within the local perspective. It can be such a challenge to applaud someone else for having discovered all on his or her own something you yourself have known forever …
All of which does not, however, mean that aesthetic experience and quality standards are ready to be binned. In fact it would be much more helpful to regard them as unexpected by-products, as a welcome addition, a precious gift. One of the charming aspects of this shift in focus would be that it would free the spectator from the inner compulsion of justifying why he or she is looking at a particular work of art, whether said work of art is up to scratch or even qualifies as art, and – most importantly – what the price tag should say. No longer would we need to ask whether artists are talented, as the crux would consist in creation and recreation, in probing and pushing boundaries, by a sizeable group of individuals featuring Olav Cleofas van Overbeek as one of its shiniest diamonds.
Please do not interpret my above musings as a criticism of the current status. All I have been seeking to arrive at is a liberating insight enabling room to be created – without upsetting too much of what we have come to know and be comfortable with – for a greater moral creational and recreational return while taking advantage of a more broadly based human capability. And if all of this has left you in too much of a muddle, please remember that the best remedy in such a situation is to allow yourself to be captivated by the paintings of Olav Cleofas van Overbeek, as the life-long champion of fine-tuning, in all modesty, the boundaries of what is achievable, with paintings that have been referred to by my visitors – who are a pretty knowledgeable bunch in their own right – as comfort to the eye, as balm for the soul, as a source of peace and quiet rather than revolution, as a universe very much of its own, with its own imagery which, even though it does not literally qualify as universal, nevertheless succeeded many centuries ago to transcend the level of the subcultural … with hundreds of thousands of brush strokes rather than just the one.
|
|