BACK to Theo Voorzaat BACK to the exhibition BACK to Publications

Section Artists of the Gallery * Theo Voorzaat * exhibition 1999


... licht van mededogen?

(Deze catalogus is verschenen ter gelegenheid van de tentoonstelling van
Theo Voorzaat van 6 november t/m 12 december 1999,
en is samengesteld en geschreven door Koen Nieuwendijk)


Met schilderijen zo boordevol thema's is een van de grootste dilemma's bij het schrijven over Theo Voorzaat wel het vinden van het juiste compromis tussen niet uitleggen en wel uitleggen. Dit is een nogal suggestieve formulering, ongewild doe ik het voorkomen alsof ik voor alles een verklaring bij de hand heb. De beste remedie is deze vraag: wat wil Voorzaat nu eigenlijk, bereidt hij ons voor op de apocalyps, op het einde der tijden, roemloos, zonder identiteit, het geheugen leeg, de vonk van de inspiratie voorgoed gedoofd? Ik weet het niet, het ligt te veel voor de hand, enerzijds, en anderzijds, de meeste van zijn schilderijen geven eenvoudig die indruk niet. Zou zijn werk iets te maken hebben met de naar ironie neigende Nederlandse volksaard, die combinatie van eigen schuld, dikke bult en terloopse tolerantie, die ons, ondanks onze natuurlijke neiging tot leedvermaak, inzetbaar maakt voor ontwikkelingshulp? Want dat is wel een van de wonderbaarlijke kanten van het werk van Voorzaat: dat zoveel haarfijn uitgewerkte ellende, zoveel doem en droefenis, desondanks zoveel bewondering oogst, zoveel kijkers trekt, zoveel kopers verleidt, voor niet mis te verstane prijzen.

Het ligt nog weer anders en gecompliceerder: menig verslingerde slaakt wel eens de verzuchting dat voor hem of haar al die bijkomende bizarriteiten niet nodig zijn, waarop ik dan altijd antwoord dat voor Voorzaat de rest wel eens bijzaak zou kunnen zijn, dat motief, aanleiding en tot passie uitgroeiende inspiratie wel eens belangrijker konden zijn dan de weemoedige esthetiek van de ruïneuze bouwsels. Maar ook hier moet ik mijzelf corrigeren. De bindende factor in vrijwel al Voorzaat's schilderijen is die allerongrijpbaarste factor van het licht. Vergeet niet, licht beinvloedt ons humeur, ons gedrag, onze inzichten, onze beslissingen.......

Een veel gestelde vraag is onder welke stroming men Theo Voorzaat nu eigenlijk moet indelen. Het ligt voor de hand dat er dan enkele meestal duidelijk gedateerde categorieën het geestesoog passeren, zoals surrealisme, magisch realisme, soms ook wel fantastisch realisme, maar daarbij moet ik aantekenen, voorzover deze woorden enig appèl van betrekkelijkheid uitstralen, dat ik zelf nooit verder kom dan hedendaags realisme, een naam die probleemloos in de aanstormende 21ste eeuw kan worden gehandhaafd. In extremo kan men zich voorstellen dat na de golf van vernieuwingen in de twintigste eeuw het gemeenschappelijk bevinden daar dusdanig genoeg van heeft dat van de weeromstuit zo'n aardappelpureenaam onverhoeds de eenentwintigste eeuw ook nog haalt, maar dat maken we, ijs en weder dienende, toch niet meer mee. Natuurlijk, ik weet de mensen bezig te houden. Ik ontrafel de woorden naar hun geregistreerde betekenissen, en slaag er uiteindelijk ook in een paar kenmerken op te sommen die het onbenoemde realisme van vandaag onderscheidt van naar uiterlijke kenmerken soms vergelijkbare stromingen uit het verleden. Dat stelt zelfs mijzelf gerust, in aanmerking genomen dat een innerlijke monoloog iets heel anders eist aan intellectuele behendigheid dan de vragende ogen van een belangstellende, met vooropgesteld de eis dat ik het gevoel wil handhaven dat ik de waarheid en niets dan de waarheid spreek. Als ik ongebaande wegen betreedt op instignatie van een vragend medemens, leg ik mijzelf op voorhand op de pijnbank van de rede, en dat leidt soms tot verrassende resultaten.

Om kort te gaan, het surrealisme put zijn inspiratie uit het onderbewuste, waartegenover staat dat de hedendaagse realisten, net als hun assertieve democratische medeburgers, over het algemeen vrij nauwkeurig weten waarom ze zich met iets bezighouden. Ik teken daar altijd bij aan dat een specifieke verworvenheid van de westerse intellectuele mens hierbij een cruciale rol speelt: het besef dat objectieviteit een illusie is èn het besef dat het vermogen om het inzicht te torsen, dat het niet-begrijpen van de zin van het leven niet noodzakelijk hoeft te leiden tot een gevoel van totale zinloosheid, en, het gaat nog verder, dat een gebrek aan antwoord op de essentieële vragen van het leven nog niet betekent dat we niet gretig verder blijven zoeken. Ik besluit noodgedwongen altijd met de aantekening dat opmerkingen als deze op de eerste plaats dienen om een associatief proces op gang te brengen, dat er op de eerste plaats op is gericht om de bijzondere kwaliteiten van mijn kunstenaars uit te lichten, maar dat het tegelijkertijd ook een aardig inzicht geeft in de evolutie van het Noordeuropese wereldbeeld. Ik zeg het soms iets anders.

Om dus te vervolgen met het magisch realisme. Ik onthou mijzelf de optie naslagwerken te raadplegen en kies voor een vorm van sociaalhistorische interpretatie, waarbij ik graag uitga van de reactie van Willink op de vraag of hij zich kon kon herkennen in de dramatische associatie van het boek "Untergang des Abendlandes" van Oswald Spengler als leidraad voor zijn schilderijen, waarop hij antwoordde dat hij alleen maar graag een mooi huis schilderde, of woorden van gelijke strekking. Vervolgens leg ik uit dat dit nog niets zegt, dat gebeurtenissen een mens ook op het onderbewuste vlak kunnen beïnvloeden, en dat je, hoe verder weg in tijd, minder last hebt van inmiddels verdampte bijzaken en alsnog zonder al te veel wetenschappelijke omhaal tot een conclusie kunt komen. Of woorden van gelijke strekking. Het eigenlijke probleem is dat mensen sinds het jongensboekniveau nauwelijks ontstijgende namen als Cobra, Popart en Landart (ook ik speelde in mijn jeugd met vrienden dat we een land regeerden, in de naam waarvan tot mijn verdriet niet een paar letters van mijn voornaam voorkwamen, hetgeen van mij een ongeneeslijke eenling maakte) als een gek aan het rubriceren zijn geslagen en om het even welke kunstvorm niet serieus nemen als er niet een duidelijk etiket op kan worden geplakt. Maar dat hou ik meestal voor me.

De thema's in de schilderijen van Voorzaat stemmen niet vrolijk. Niettemin beleeft Voorzaat veel voldoening aan het schilderen. Ook geeft hij de voorkeur aan ruïnes boven gerestaureerde, of goed onderhouden monumenten. Wel betreurt hij het zeer als voor de zoveelste keer een gebouw, dat hij aan het schilderen is, voortijdig wordt gesloopt, in brand vliegt of eenvoudig in elkaar stort. Ook vindt hij dat de wereld nogal treurig in elkaar steekt, maar de tegenwerping dat hij er in elk geval dan toch zijn brood van heeft gemaakt slaat hem niet uit het lood. De duivelse motorrijder, dat is Voorzaat zelf. De razende tyfoon in zijn gedachten komt via olieverf op ons netvlies terecht. En ontregelt ons eenvoudige doemdenken naar een tweestrijd tussen de plicht de wereld te redden en de neiging verlekkerd toe te kijken naar het spetterende spektakel. De media draaien daarop, wij zijn erop geabonneerd.

Toch ontbreekt er nog iets, maar hoe dit te duiden. Er is een parallel te trekken met stillevens. In de allerbeste stillevens spelen de voorwerpen, hoe mooi ook geschilderd, een ondergeschikte rol. Zij geven het licht gelegenheid te dwalen, van wonder naar geheim. Zo is het ook in het werk van Voorzaat. Tussen de strapatsen van het mensdom door is er ruimte te over voor zijn betoverende licht, dat het wrede drama verzacht als met een zegen van mededogen.





...light of compassion?

(catalogue published at the occasion of Theo Voorzaat's solo exhibition,
November 6 - December 12, 1999, compiled and written by Koen Nieuwendijk)


Given that his paintings are so full of themes, one of the greatest dilemmas in writing about Theo Voorzaat would have to consist in striking the right balance between withholding or proffering an explanation. (I realise that this is a rather suggestive statement in that it unintentionally implies that I can explain anything and everything, but there you are.) The best remedy would be to ask oneself what it is that Voorzaat wants - is he preparing us for the Apocalypse, the end of times, without glory, without identity, the memory blanked out, the spark of inspiration dulled forever? I don't know - on the one hand that would be too obvious an interpretation while on the other the majority of his paintings simply do not give that impression. Could it be that his work has something to do with the slightly ironic bent of the Dutch as a nation, that funny combination of "what goes around comes around" and casual tolerance which makes us such useful contributors to development aid in spite of our natural tendency to gloat over the misfortunes of others? For isn't it one of the extraordinary aspects of Voorzaat's work that such an abundance of minutely detailed misery, so much despondency and dejection basks in so much admiration, draws in such huge crowds and entices so many buyers to part with such substantial sums of money?

There is yet another, more complex explanation. Many aficionados occasionally sigh that they could do without all those additional absurdities. My typical response is that it could well be that everything else is of no significance to Voorzaat - that perhaps motive, cause and inspiration blossoming into passion could be more important than the wistful aesthetics of his dilapidated structures. And yet here too a correction is in order, for it is the light, that most elusive factor of all, that is the leitmotif of virtually all of Voorzaat's paintings. Don't forget that it is the light which influences the mood we are in, the behaviour we display, the insights we have, the decisions we make ?

A frequently asked question is that of which "school" Theo Voorzaat should be classified under. For obvious reasons this tends to trigger suggestions of clearly dated categories such as surrealism, magical realism or even fantastic realism. I would hasten to add, however, that in so far as such words communicate any sense of relativity at all, I myself would be loath to go any further than "contemporary realism" - a moniker which will continue for now to stand the test of time as we hurtle towards the 21st century. In an extreme scenario one could imagine communis opinio having been sufficiently worn out by the avalanche of 20th century innovations as to accidentally allow such a non-name as contemporary realism to slip into the 21st century - not that we'll be around to witness it, I'm relieved to note. Trust me to keep my audience occupied by dissecting the words into their registered definitions while eventually succeeding in listing a handful of characteristics which set today's anonymous realism apart from past movements which in outward appearance sometimes resemble it. This is comforting for me personally, taking into consideration that an internal monologue imposes quite different requirements on one's intellectual agility than the querying gaze of someone who is keen to know more, on condition that I insist on leaving intact the feeling that I speak the truth and nothing but the truth. Whenever I allow one of my querying fellow men to lure me out into virgin territory, I immediately put myself on the rack of reason - and the results can be quite surprising.

Put in a nutshell, surrealism takes its inspiration from the subconscious whereas contemporary realists, like their assertive democratic fellow citizens, are generally pretty much aware of why a specific subject occupies their mind. I invariably add that it is a specific achievement of western intellectual man that plays a crucial role in this scenario, i.e. the awareness that objectiveness is an illusion as well as the appreciation of being able to shoulder the load of awareness where the inability to understand the meaning of life does not necessarily lead to a feeling of absolute futility or, more extremely still, where the lack of answers to life's fundamental questions by no means keeps us from eagerly continuing to look for them. By sheer necessity I include as a final note that statements such as these are primarily intended to spark an associative process which is primarily geared to highlighting the special qualities of my artists while providing an interesting insight into the evolution of the Northern European view of the world at the same time - I've been known to put it differently.

Back to magical realism. Denying myself the option of consulting the relevant reference works, I would go for a form of social historical interpretation, which I like to base on Willink's response to the question as to whether he could empathise with the dramatic association of Oswald Spengler's book "Untergang des Abendlandes" as a leitmotif for his paintings: he said all he was interested in was in painting a nice-looking house, or words to that effect. I would go on to explain that this as such means nothing much as events can have an impact on people's subconscious as well; the longer ago something happened, the less burdened one is by all kinds of side issues which have since been lost in the mists of time, so that it becomes relatively easy to side-step science and formulate one's conclusion, or words to that effect. The real problem is that ever since names of the boys' book variety such as Cobra, Pop Art and Land Art (as a boy I too used to play with my friends that we were the rulers of a country the name of which sadly enough never featured even one or two of the letters making up my first name, so that I ended up the inveterate loner that I am), the whole world has gone mad about classifying things to the point where they will not take any art form seriously if there is no unambiguous label on hand which they can affix to it. But this is an opinion I usually keep to myself.

Although the themes in Voorzaat's work are not particularly uplifting, the artist himself derives a great deal of gratification from his work. He also prefers ruins to restored or well maintained monuments - and yet it always fills him with sadness to see a building he had been busy painting being torn down, go up in flames or simply collapse. He also sees the world as a pretty dismal place; however, the counter-argument that he has at least succeeded in making it his living does not faze him. The diabolical motor cyclist is Voorzaat himself, with the raging typhoon in his mind using oils to project itself onto our retina and dislocating our straightforward doom mongering into the sense of obligation to save the world on the one hand and the tendency to lean back and relish the blazing spectacle on the other. This is what keeps the media in business, with us as its army of subscribers.

And yet there is more to it - but how to put it into words? There is a certain parallel with still lifes. In the best still lifes the objects are of secondary importance, no matter how gloriously they have been painted: they enable the light to wander from the magic to the secretive. The same applies to Voorzaat's work: in between man's shenanigans the artist leaves plenty of room for his magical light, softening the cruel drama with what could be seen as a compassionate blessing.

TOP