Vreemde Vogels Siegfried Woldhek Odd Birds |
Vreemde Vogels Omdat ik nu eenmaal niet in termen van bescheiden bewondering over Siegfried Woldhek denk, stort ik om te beginnen graag een paar superlatieven over u uit. Siegfried Woldhek is politiek en cultureel commentator in één. Maatschappelijk duizendpoot, erfgoedbewaker, talentbekroner, kampioen van menselijkheid. Een schilder die gezichten leest als tijdgeestberichten, die karakters ontbolstert en zwakheden decodeert. Als er één is die geschikt is voor de post van minister president, dan is het Woldhek. Hij is in staat het nieuwe kabinet uit te tekenen zodat iedereen de leden doorgrondt zonder een woord van uitleg. Elke daad van importantie, goed of niet, transformeert hij in een aquarel. Hoor ik u zeggen, ho ho, nou maak je het te bont? Dat komt dan omdat ik vergat u te melden dat ik al jubelend in een gedachtenexperiment verzeild raakte, want daarin is veel toegestaan. Maar onderschat u Woldhek niet. Ik raad u aan op YouTube zijn Ted Talk te bekijken, waarin hij in woord en beeld beredeneert hoe Leonardo da Vinci er uitzag. The search for the true face of Leonardo Om in de sfeer van het gedachtenexperiment te blijven, hoe zou het uitpakken als hij op deze wijze het nieuwe kabinet aan het Nederlandse volk voorstelt? Hoe zou het uitwerken als deze wijze van presenteren, dwars door alle disciplines van kennis en wetenschap heen, ingebed werd in voortaan levenslang onderwijs voor iedereen, ja, ook voor mij? Zou dat gevolgen hebben voor het politieke landschap in Nederland? Ik denk van wel, maar ik dwaal af. In stilistisch opzicht is Woldhek een duizendpoot. Er zijn hoofden die hij neerzet in een rake lijntekening, maar de trefzekere toets van de aquarel is aan de overhand. Bij de ene straalt een tronie in bonte kleuren u aan, een andere vindt zijn suspense middels een geraffineerd claire obscure. En dan die ogen. Ergens las ik dat er politici zijn die vrezen dat zij met grote ogen zullen worden opgezadeld, want dat zou voor domheid staan. Wat een gebrek aan zelfvertrouwen èn aan ogenkennis, want er bestaan hele kleine gemene en leugenachtige oogjes. Wie wordt geschilderd toont onherroepelijjk zichzelf. Oefenen in maskeren van lichaamstaal helpt niet, of het is juist dat wat Woldhek aan het schilderen zet. Trefzeker, onpartijdig, als notulist in beelden. Onpartijdigheid, kan dat eigenlijk? Als ik naar mezelf kijk en constateer dat de ruimte voor uitwassen binnen het politieke stelsel me zorgen baart, dat me daardoor deels ook tegenstaat, en bovendien protesten daartegen onderschrijf, hoe leg ik u dan uit dat ik Woldhek onpartijdigheid aanwrijf? Er zullen er beslist zijn die dat betwisten, dus laat ik het anders formuleren. Ik moet toegeven dat mijn argument niet het statuur van sluitend bewijs heeft, maar wat me opvalt is dat Woldhek in portretten, gemaakt vanuit kritisch commentaar, ook ruimte geeft aan het menselijk aspect, dat in spotprenten doorgaans ontbreekt. Wel is het zinvol ook de cultureel geënte portretten niet los te zien van de politieke, want juist zo tekent strijd en twijfel zich duidelijker af en worden die mede daardoor ook in de politieke arena herkenbaar gemaakt. Zoals het hondje van Rembrandt door zijn terloopse aanwezigheid de Nachtwacht wist te beïnvloeden, zo spelen brillen in Woldheks portretten een bescheiden, maar onmiskenbaar karakteristieke rol. Laat allereerst even tot u doordringen dat brillen, net als eenvoudige mechanische gebruiksvoorwerpen en hulpmiddelen, voor een schilder dikwijls een moeilijk te nemen barrière zijn. In het kort komt het erop neer dat niet het detaillerend vermogen van de schilder doorslaggevend is voor een voor de toeschouwer logisch voorkomen, maar des te meer de trefzekerheid waarmee sommige details van het ding zijn neergezet. Een bril is zo’n ding. Een complicerende factor daarbij is dat veel mensen altijd een bril dragen, waarmee die in visueel opzicht een onlosmakelijk detail van het voorkomen van de betrokkene is geworden. De bril is daarmee de status van een mechanisch object ontstegen en mag zich meten met de neus of de kaaklijn. Blader door de catalogus en constateer dat Woldhek dat bij wijze van spreken tussen neus en lippen door lukt. Grasduinend door het oeuvre van Woldhek, en passant schakelend tussen cultuurdragers en politici, valt me op dat zowel portretten met een politieke als met een culturele invalshoek met enige regelmaat lachende gezichten tonen. Dat herinnert me aan een constatering van lang geleden, toen ik was geabonneerd op een hoofdzakelijk op amateurs gericht fotoblad - waar men overigens ook oog had voor Sanne Sannes, laatstelijk herontdekt als baanbrekend fotograaf - dat fotowedstrijden uitschreef. Op prijswinnende foto’s stonden zonder uitzondering ernstig kijkende mensen, tot grote ergernis van de vereeuwigers van de lachenden. Toch is ook allang bekend dat lachen mensen goed doet. Daarnaast kan de lach ook een verraderlijke grimas zijn, die in uiteenlopende omstandigheden ongewild (of opzettelijk) in tegenspraak met de gemoedstoestand wordt aangemeten, zelfs bij diep verdriet. Duidelijk is dat Woldhek zich aan die gedragscode niets gelegen laat liggen, wat doet vermoeden dat de fotojury dacht dat de keuze voor het tobbersdom het tijdschrift een volwassener status gaf. Wat verder onverlet laat dat u en ik met enige regelmaat een grijns om wat Woldhek schildert niet kunnen verhullen, ook al lacht de geportretteerde zelf niet. Ook mooi is dat Woldhek in zijn portretten van culturele kopstukken zich ontworstelt aan de spagaat tussen hang naar ongebondenheid als kunstenaar en het door de daden van de politieke persoonlijkheden opgeworpen stramien, waarbinnen hij reageert. Zo heeft hij in de loop der jaren een hele gaanderij gevuld met portretten van schrijvers, componisten, denkers en idealisten, welke laatsten eigenlijk een categorie apart vormen. Wel is het zo dat die koppen moeilijker te lezen zijn, in die zin dat het commentaar op een politicus doorgaans is gelinkt aan een aan de lezer bekende (niet altijd) euvele daad, wat toch een gevoel van herkenning faciliteert. Een portret van een componist of een schrijver heeft een heel andere lading, die zelden een kort tijdsbestek beslaat. Het is een stemming, een gemoedsbeleving, die de overhand heeft, die overigens makkelijker tot een vorm van herkenning leidt als de toeschouwer het werk van de geportretteerde kent. Maar, ik schreef het al eerder, juist de wisselwerking tussen die verschillende invalshoeken maakt beide categorieën toegankelijker. Veel in opdracht gemaakte hedendaagse portretten geven je een net-naast-gevoel, door gebrek aan durf om degene die een portret wenst in al zijn naakte emotionaliteit te treffen. Het resultaat is dan een wat op zijn ‘s zondags opgedirkt gemoed van iemand waarvan je niet mag zien wat hij eigenlijk denkt of wil, of hij teleurgesteld is in het leven, of hij andere beslissingen had genomen als hij het opnieuw zou kunnen doen. Kortom, niet een genre wat ik waarvan mijn hart gaat kloppen. Ik moet hieraan toevoegen dat ik me tegelijkertijd een beetje geneer voor mijn commentaar op een genre dat volledig is ingeburgerd en mensen zeer gelukkig kan maken. Ik doel hierbij zowel op de opdrachtgevers en de te portretteren personen als op de schilders die hun uiterste best doen een modus te vinden, waarin ze enerzijds tegemoet komen aan de impliciete wens de geportretteerde neer te zetten als een edel mens en anderzijds een mens te tonen met naast zijn goede eigenschappen toch tenminste een zweem van zijn kwetsbaarheden. Ontbreekt dat element, dan is zo’n portret als witbrood. Dat eet een verstandig mens niet, omdat er geen vezels in zitten. Ik geef toe dat ik een wit broodje lang het lekkerste vond dat er aan brood bestond, maar toen dacht ik nog niet over portretten na, dus dat telt niet mee. Op de vraag of de portretten van Woldhek als opdracht kunnen worden beschouwd kan ik aanvoeren dat dat in ieder geval in bredere zin het geval is. Voorzover de redacties van NRC, New York Review of Books en Vrij Nederland, waarin hij publiceert, het al formuleren, zou dat klinken als een verzoek toch vooral geen blad voor de mond te nemen. Als ik dat omschrijf als vrijbrief, is dat dan niet de mooiste opdracht die er bestaat? In het deel van zijn werk dat gaat over politici gaat voert kritisch commentaar de boventoon. Daar staat tegenover dat zo gauw zijn oog valt op een schrijver, een componist of om het even welke adept uit de culturele sector zijn oordeel mild en menselijk is. Wat niet uitsluit dat de getroffenen een getormenteerd of gevoelsmatig ontregeld voorkomen hebben, al dan niet voortvloeiend uit de persoonlijkheid van de betrokkene of zijn of haar werk. Er is tot mijn grote voldoening ook een andere manier waarop ik me persoonlijk betrokken voel bij deze tentoonstelling. De jaren voorafgaand aan de opening van de galerie in op 2 december 1968 heb ik politicologie aan de Universiteit van Amsterdam gestudeerd. Ik ben gekomen tot het laatste tentamen, als onderdeel van het kandidaatsexamen, maar voordat ik dat afrondde vervlocht mijn leven zich met de galerie, en zo is het tot op heden gebleven. In feite niet helemaal, want na decennia van betrekkelijke onverschilligheid voor alles wat met politiek te maken had, was de merkwaardige logistiek in de kunstwereld uiteindelijk toch een van de katalysatoren dat ik mij alsnog begon te verdiepen in de politieke ontwikkelingen en me daar langzamerhand een visie over toeëigende die het voor mij zinvol maakt om alsnog hervatting van de studie te overwegen, al was het maar om mijn ideeën op professionele wijze te kunnen toetsen op hun wetenschappelijke pretenties. Dat nu Siegfried Woldhek op mijn weg is gekomen beschouw ik als een bijzondere coïncidentie, die ik niet van zins ben te negeren. Bij het bedenken van de ondertitel kwam ik al mijmerend over de afbeeldingen van vogels, die ik hier en daar als achtergrondafbeelding heb gebruikt, op het toepasselijke “Vreemde Vogels”, onder meer omdat Woldheks veelzijdigheid inhoudt dat hij niet alleen directeur van Vogelbescherming Nederland is geweest (1985-1990), maar ook hartstochtelijk vogels schildert, welke schilderijen later apart in een tentoonstelling aan bod zullen komen. Overigens nadat ik in eerste instantie, met de dwarse kop van de Donald voor mijn geestesoog, (zie pagina 24 en de achterkant van de omslag), kwam tot het provocerende “De Schoonheid van een Rotkop”, waarmee ik aangeef dat Woldhek zelfs van het hoofd van een zeer omstreden persoon een fascinerend portret en in mijn ogen beeldschone tekening kan maken. Maar nee, dat van die rotkop klinkt te veel als een belediging. Ik hoop dat u het met mij eens bent dat “Vreemde Vogels”, mede bedoeld als een soort geuzennaam voor allen, die door Woldhek op miraculeuze zijn en nog worden geschilderd, wel recht doet wedervaren aan de bonte veelzijdigheid van hun karakters en hun bezigheden. Odd Birds Unable as I am to make do with terms of discreet admiration when describing Siegfried Woldhek, why not pour out a handful of superlatives onto you as my opening salvo? Siegfried Woldhek is as much a political as a cultural critiquer, a Renaissance Man socially, a heritage sponsor, a praiser of the gifted, a champion of humanity, an artist who is blessed with an aptitude for reading people’s faces as if they were zeitgeist messages, for unfurling their characters and decoding their flaws. I cannot think of anyone who would make a better prime minister. His depiction of the cabinet-in-the-making in wordless clarity would reveal to all and sundry the essence of the various ministers and their juniors. Trust Siegfried Woldhek to turn any act of significance – good or bad – into a watercolour. And to those of you who at this point in the proceedings feel like warning me not to go overboard, let me explain that my jubilant admiration for the artist simply caused me to drift off just now into a thought experiment, as a realm where anything more or less goes. Please do not make the mistake of underestimating Siegfried Woldhek. You may want to look up his Ted Talk on YouTube, for his analysis in words and images of what Leonardo da Vinci must have looked like: The Search for the True Face of Leonardo. Meandering along in my thought experiment, I can’t help wondering what would happen if Woldhek were to introduce the new cabinet to the nation in the above manner, what the impact would be if this presentation method – cutting across the multitude of knowledge and science disciplines – from now on were to become embedded in “education for life for all” (and yes, that would include me), whether the political landscape in this country would change as a result, as I rather think it would … but I digress. Stylistically speaking Woldhek is a true all-rounder, his accurate watercolour touch invariably dominating the picture even where he captures the essence of a face in no more than a handful of aptly drawn lines. Mugs in riotous colours giving you the once-over in some of his pictures are juxtaposed to sophisticated chiaroscuro portrayals conveying an air of suspense in others. And then there are the eyes. I remember reading somewhere that there are politicians who are nervous of being portrayed wide-eyed, as an alleged mark of slow-wittedness. I would rather attribute it to a lack of confidence on their part combined with a lack of knowledge about the eye – how else are we to explain expressions such as “piggy little eyes” or “lying eyes”? Those who have themselves portrayed inevitably expose themselves for who they are. Practising to suppress one’s body language doesn’t help, or worse still, it may in fact be the very thing that inspires Woldhek to put pencil to paper or brush to canvas – accurately and impartially, as a taker of minutes in images rather than words. Is there such a thing as impartiality? I cannot deny that for me personally, the scope for excess within the current political sphere has me concerned, and disenchanted and contentious to some extent. So how do I justify my use of the term impartiality when characterising Woldhek? I have no doubt that there will be those who disagree with me, so let me rephrase what I just wrote. Although my reasoning admittedly lacks the status of unassailable truth, I cannot help being struck by the fact that the portraits by Woldhek the critiquer still allow for the human touch to shine through where humaneness tends to be painfully conspicuous by its absence in the world-at-large of cartooning. It is useful, however, not to consider Woldhek’s culture-inspired portraits independently of his political work, as it is in the “hybrid” context in particular that struggle and indecision come to the forefront with greater clarity, thus contributing to their being reflected within the political arena as well. The humble eyeglass plays a modest yet unmistakably characteristic role in Woldhek’s portraits, in much the same way that Rembrandt’s dog by virtue of its casual presence has made its mark on the entire Night Watch. I would point out at this juncture that spectacles – like any other utensil or tool of a mechanical nature – invariably present a formidable hurdle for the visual artist. Put succinctly, it isn’t so much the artist’s knack for details that is the deciding factor for ensuring that the subject of the portrait should turn out recognisable as it is the sense of purpose reflected in certain details of the object in question, such as a pair of spectacles. Of course there are people who are rarely if ever seen without their glasses, which raises the visual status of their specs from that of a mere mechanical device to that of an integral part of their countenance in much the same way as their nose or jaw line does. You only need to leaf through the catalogue to see for yourself that Woldhek pulls it off in passing, so to speak. I cannot help but notice in the course of a leisurely browse through Woldhek’s body of work, meandering between cultural leaders and politicians, that quite a few of his portraits – be they politically or culturally oriented - show the subject with a smile on his or her face. This makes me think of something I concluded a long time ago, when I had a subscription to a magazine aimed mainly at amateur photographers – and which to its eternal credit regularly featured the work of Sanne Sannes, who after his untimely death in 1967 was recently rediscovered as a trailblazer in the field of photography – one of whose activities concerned the organisation of photography competitions. The facial expression of the subjects of the prize winning photographic portraits without fail was one of gravity, much to the exasperation of those who preferred to capture their subjects smiling. Of course we’ve all known forever that there is no better medicine than laughter, but when people involuntarily (or even deliberately) contort their face into a deceitful grimace in denial of their true mood – which could be one of profound sadness – this is easily mistaken for a laugh. Clearly Woldhek holds no truck at all with the above code of conduct, which makes me speculate whether the photo contest judges may not have favoured worrywartism over jocularity because they thought, or hoped, that this would lend an air of sophistication to the magazine. Despite all of which you and I will be unable to hide a grin when looking at Woldhek’s subject matter even where the person depicted in the painting is not laughing. What is also delightful about Woldhek’s paintings of cultural leaders is his steady refusal to let his need for autonomy as an artist become imprinted with the template that is created by the actions of the politicians he portrays and within which he operates. Over the years he has filled an entire gallery with his portraits of authors, composers, philosophers and visionaries, of whom the latter form a sort of subcategory of their own. It is true that the faces in question tend not to be as easy to read as those of the artist’s political subjects, in that a comment on a politician tends to be linked to something unspeakable the politician in question is generally known, or alleged, to have said or done, which gives it more resonance with the general public. As the “snapshot factor” rarely applies to composers or authors, whose accomplishments typically build over time, their portraits evoke a connotation of a very different kind – it is more of a mood, an emotional frame of mind, that wins through (and that resonates more easily as the onlooker is more familiar with the work of the person whose portrait he or she is looking at). Which brings me back to what I suggested before, about it being the very interaction between the different angles which enhances the accessibility of either category. It is not uncommon for contemporary commissioned portraits to leave the audience with a sense that the artist’s lack of boldness to hone in on the bare emotionality of the person whose portrait it concerns has left the end result wanting. It is thus that sitters will end up depicted in a best-foot-forward sort of way that has blanked out their true thoughts and emotions, whether they have perhaps experienced life as a disappointment and whether they would do things differently if only they were given a second chance. Not the sort of art, in short, that sets my pulse racing. It would be remiss of me not to add that I am slightly embarrassed at commenting in this manner on a well-established genre that can be so gratifying, not just for the principals and the sitters, but also for the artists, who do their very best to strike the right chord and succeed in depicting the sitter not just as an honourable man or woman, but also as a person whose good qualities are complemented by an element of vulnerability. Miss the mark and you’ll end up with a portrait that resembles a slice of white bread. Sensible people will sniff at white bread because it lacks roughage. I confess that there was a time in my life when I much preferred white rolls to any other sort of bread, but that was before I had portrait painting on the brain and therefore doesn’t count. Can Woldhek’s portraits be regarded as having been commissioned? I would say they can, at least in a broader perspective. In so far as the editors of NRC, the New York Review of Books and Vrij Nederland – as the three publications which feature his work – put it into words at all, it would come across as a request on their part to the artist not to pull his punches. And if I described that as his license, wouldn’t that make it the best possible commission? Although the critical commentary is a predominant quality in Woldhek’s portrayal of politicians, no sooner does he set eyes on an author, a composer or any other expert from the realm of culture or his judgment veers to the mild and humane. Nevertheless he will happily give some of these subjects a tormented or emotionally disjointed appearance owing perhaps to the personality of the sitter or to their oeuvre. I’m most gratified to share with you that there is yet another way in which I have a personal involvement in this exhibition. Before the Gallery opened its doors, on the second of December 1968, I spent several years reading political science at the University of Amsterdam, where I successfully sat all my examinations right up to the last one I needed to pass for my undergraduate degree, had it not been for the art gallery having got intertwined with my life to a degree that has not changed since. It is true that after decades of relative indifference on my part to all things political, the curious logistics within the art world were what acted as a catalyst in getting me to revive my interest in political developments and slowly but surely formulate a vision for myself that would have made it the sensible thing for me to resume my studies if only with a view to professionally putting my ideas through their scientific paces. For which reason I regard it as a delightful coincidence, and one I have no intention of ignoring, that Siegfried Woldhek and I have now crossed paths. It was in de midst of my musings about an appropriate subtitle that I suddenly thought of “Odd Birds” as a most fortuitous choice. Of course there is a reason for my having scattered background images of birds throughout the catalogue: it has everything to do with Woldhek’s versatility and his passion for all things avian (including the drawing and painting of all sorts of birds, to which – by the by – I intend to devote a separate exhibition at a later stage), to the point where – not surprisingly when you think about it – he actually headed the Netherlands Society for the Protection of Birds from 1985 to 1990. I have to confess to my first, tentative choice for a subtitle having been “The Beauty of an Ugly Mug”, as a tribute to Woldhek’s ability to create fascinating and, I think, stunning portraits including where the faces in question belong to highly controversial individuals. It was mostly because of the unnecessarily offensive connotation of my original choice that I settled on “Odd Birds”, which I hope you will agree ticks all the boxes as an honorary title of sorts for all those Woldhek in his miraculous way has already painted and is yet to paint, in reflection of the colourful versatility of their innermost nature and their pursuits. |