BACK to Wijnand Warendorf BACK to SHOW 2014 BACK to Publications

Op de Cadans van Details Wijnand Warendorf On the Cadence of Details




Op de Cadans van Details

Deze catalogus is verschenen ter gelegenheid van de tentoonstelling van Wijnand Warendorf, 17 mei t/m 14 juni 2014, en is samengesteld en geschreven door Koen Nieuwendijk. (16 pagina's, 23 afbeeldingen in kleur, ISBN 978 9070402 433)

Het detail is voor Wijnand Warendorf van levensbelang. Detail is een betrekkelijk begrip, want wat is de norm? Voor een mier is een zandkorrel een handzame kei, waarmee je Romeinse wegen kunt plaveien. Een mier met hang naar details zal die korrel eerst bestuderen, alvorens hem een plaats te geven in het wegdek. De mier ziet een verweerd oppervlak, breuklijnen, kristalstructuur, insluitsels, alnaargelang de samenstelling van de korrel. Ooit bestudeerde ik het gedrag van grote Zuidfranse mieren, en zag dat zij werden gekweld door minuscule, voor mij nauwelijks waarneembare vliegjes, qua formaat zoals horzels zich verhouden tot koeien, die het constant op hun achterwerk hadden voorzien, en die zij even hardnekkig met onverhoedse bewegingen van hun kop en poten probeerden te verjagen, zoals koeien met hun staart. Die vliegjes zien diezelfde zandkorrels als reusachtige zwerfkeien en hebben iets heel anders voor ogen als ze het over korrels hebben.

Het kan bijna niet anders dan dat die voorliefde voor detail gepaard gaat met fundemantele wanhoop, zowel in levensbeschouwelijke zin - tot hoe ver moet je gaan om je ideaal te dienen - als in praktisch opzicht - hoever kun je gaan. Dat Warendorf om deze reden grijpt naar het middel van de vergroting is begrijpelijk, maar alweer doemt een volgend dilemma op - hoe groot mag je, moet je gaan? Haartjes op takjes aan tomaten zijn vrijwel onmogelijk op ware grootte te schilderen, hoewel het menselijk oog ze onder een zekere lichtval makkelijk waarneemt. Een geschilderde vergroting geeft voor de toeschouwer dus geen onevenredig verrassend beeld, hij wist het al. Met de kleine pitjes op aardbeien ligt het weer anders. Iedereen ziet ze, iedereen voelt ze knarsen tussen zijn tanden, maar op ware grootte geschilderd zijn het niet meer dan amorfe stipjes verf. En ja, Warendorf vergroot de aardbeien tot dusdanig formaat, dat hij de pitjes plastisch kan schilderen, met schaduw in een kuiltje rode aardbeienhuid. Dat dient dan niet alleen de waarheid van de realiteit - op zich een verrukkelijk dwaalspoor - maar het geeft de schilder vakmatige voldoening.

Intussen verandert ongemerkt de perceptie van ruimtelijkheid. De tomaat, de aardbei, het takje is geen voorwerp meer, dat zich door de schilder een plaats laat geven in een compositie, waarin zij mogen bijdragen aan de spanning van de omringende leegte. Ons waarnemingsvermogen twijfelt tussen landschappelijkheid en interieur, maar de schilder, die zich niet hoeft te verantwoorden, zeker niet verbaal, weegt andere zaken, zoals de zichtbaarheid van de aardbei als gekozen object versus het in het vruchtvlees ingebedde pitje, dat zonder titel nog maar moeizaam kan worden herkend als wat het is.

Het is tot op zekere hoogte mogelijk uit te leggen waarom Wijnand Warendorf zo is gebiologeeerd door detail. Lang was de geschilderde waarheid zijn ultieme doel, voortvloeiend uit en/of parallel met het fotorealisme. Wellicht trekt een filosoof de schouders op, vertrouwd als hij is met het ontbreken van antwoorden op fundamentele vragen. Met alle respekt voor de filosoof, zolang er geen antwoord is, heeft elke veronderstelling en elk onderzoek, zelfs elke overtuiging, bestaansrecht. Dat geldt voor wetenschap, voor godsdienst - hoewel doorgaans het dogma daar de ruimte voor verandering van inzichten vanwege aanpassing aan voortschrijdende inzichten blokkeert - en net zo goed voor schilderkunst, in feite elke vorm van kunst.

Het woord waarheid bezig ik met enige schroom, enerzijds omdat ik niet precies weet wat Warendorf daarmee bedoelt, wat ik ook niet hoef te weten om zijn schilderijen te ervaren, maar ik schrijf er nu eenmaal over, en dan acht ik het mijn plicht om toch wat informatie te geven, of tenminste het associatieve kader wat tastbaarder te maken. Anderzijds, omdat ik tussen de bedrijven door een citaat las van Mondriaan, waarin hij zijn beweegredenen niet zozeer uitlegt als wel zijn onbegrijpelijke schilderijen opneemt in een compositie van woorden, waarmee hij idee en gevoel toch dichter bij elkaar brengt. Als Warendorf het woord waarheid gebruikt, geeft hij de toeschouwer het geruststellende inzicht dat er een weg is, hoewel onbekend waarheen die leidt, noch of hij, Warendorf, die zal ontdekken.

Dit verklaart meteen ook de ongebeidelde levenslust, die van zijn schilderijen afspat. Is het niet zo dat de beeldende kunsten ons zijn geschonken om de beperkingen van het woord te verzachten, om de complexiteit van het gevoel de ruimte te geven zonder het fiat van de ratio, van de syntaxis, van de spraakverwarring? Gewoon, als de voorloper van de nu alomtegenwoordige wetenschap, als eerherstel aan de allereerste herinnering aan toen communicatie nog woordloos was? Hoe wrang is het dat inmiddels dat woordloze verstaan moet worden bevochten, omdat het nieuwe dogma wil dat relevantie in woorden moet kunnen worden uitgedrukt?

Warendorf heeft zonder woorden de balans gevonden tussen een beperkte vergroting van zijn onderwerpen en een detaillering die hem zint, en maakt zodoende dankbaar gebruik van alles wat daarmee aan blaadjes, takjes, haartjes, rafeltjes, scheurtjes, aangetaste plekjes en zandkorreltjes zichtbaar wordt. Alsof - maar zeggen doet hij het niet - alsof hij zoekt naar hoe een voor onze ogen sappige vrucht door een mier als schoonheid wordt ervaren. En nee, ook dat is niet de uitkomst. Die zouden we kunnen zoeken in de symbiose van eetbare esthetiek en een grillige wirwar aan details, die, mits wij er maar genoeg op inzoomen, zich voor onze ogen afspeelt als een dans van reuzen met minuscule partners. Waartussen dan ergens zich zoiets als schoonheid manifesteert.

TOP


On the Cadence of Details

This catalogue has been published at the occasion of Wijnand Warendorf's exhibition, 17 May - 14 June 2014, and is compiled and written by Koen Nieuwendijk. (16 pages, 23 full colour reproductions, ISBN 978 90 70402 433)

Detail is Wijnand Warendorf’s life blood, as relative a concept as it may be, for what is the standard? For an ant a grain of sand represents a handy cobblestone eminently suitable for paving Roman highways. If the ant were also a stickler for detail, it would most likely subject the grain of sand to meticulous scrutiny prior to slotting it into place as part of the road surface. Depending on the composition of the grain of sand, the ant would observe the weathered surface, hairline fractures, crystalline structures and inclusions. A long time ago in the South of France I found myself riveted by the goings-on of some ants which, sizeable as they were, were continually being harassed – like a herd of heifers by a horde of hornets – by a swarm of flies so minuscule as to be borderline invisible to the naked eye. These tiny flies were constantly targeting the ants’ behinds and the ants for their part were constantly manoeuvring their heads and legs, much as cows use their tails, trying to shoo away the little horrors. A grain of sand seen from such a tiny fly’s perspective would be more likely to come across as a huge boulder than a speck of dirt, I would image.

How could such a penchant for detail not go hand in hand with fundamental despair, both philosophically (“To what lengths should one go for the sake of one’s ideals?”) and practically (“To what lengths would one be able to go?”). Although this understandably prompts Wijnand Warendorf to resort to the mechanism of enlargement, this in itself gives rise to a fresh dilemma: “To what extent would it be permissible, or necessary for that matter, to upsize?” The fuzz on a tomato stalk consists of such tiny hairs as to make it almost impossible to paint each of these true to size even though the naked eye in the right sort of light is more than capable of seeing them. This explains why a painted enlargement of what the audience already knows to be there tends not to be seen as out of kilter. The pips on a strawberry are a very different matter: they are clearly visible and we all know what they feel like when they get stuck in our teeth, but paint them true to size and they are reduced to nothing more than blobby specks of colour. And so Wijnand Warendorf does indeed blow up his strawberries to the scale he needs them to be in order for each seed to be done justice to as well, sitting as it does in its own little shaded dimple of red strawberry skin. Not only does this serve the faithfulness of reality (as a delightful wild goose chase of sorts), but it also serves as a source of professional gratification where the artist himself is concerned.

Meanwhile the perception of spatiality quietly changes. The tomato, the strawberry, the stalk: they have ceased to be objects which the artist places in a composition in order for them to help generate the tension of the surrounding emptiness. Our powers of perception vacillate between landscape and interior, but the artist, who is under no obligation – least of all verbally - to account for himself weighs up different matters, such as the visibility of the strawberry as an object of choice versus the pip embedded in the fruit’s flesh, which without a title would not easily be identifiable as such.

It is possible up to a point to explain why Wijnand Warendorf is so passionate about detail. For a long time the painted truth was his ultimate goal arising out of, and/or in parallel with, photo realism. A philosopher, operating from the comfort of being familiar with the lack of answers to fundamental questions, might shrug his shoulders. With all due respect to the philosopher, every presumption and every investigation, even every conviction is justifiably there as long as the answer remains elusive. This applies as much to science and to religion – although the latter is an area where dogmatism tends to obstruct the space needed for opinions to change in response to evolving views – as it does to painting (or rather, to all the arts).

I use the word “truth” with caution. One reason is that I don’t know exactly how Wijnand Warendorf defines “truth”, and although his paintings can be experienced without knowing, now that I am addressing the subject I consider it to be my duty to provide some background information, or at the very least put a little meat on the associative bones. The other reason is that I recently chanced upon a quote by Mondrian in which the artist did not so much explain his motives as incorporated his impenetrable paintings in a composition of words, thus bridging the gap between concept and emotional expression. When Wijnand Warendorf uses the word “truth”, what he does is present the viewer with the comforting thought that a road actually exists even though no-one knows where it leads and it is not at all certain that he himself will figure out the destination.

It is the above which explains the unbridled zest for life which his paintings give off. Is it not true that we have been given the visual arts in order to mitigate the limitations of language, make way for the complexity of emotions without the green light of rationality, of syntax, of confusion of tongues? Simply as the precursor of science which has since penetrated our entire world, in rehabilitation of the very first memory of when communication was still unspoken? How bitter is it for us to have arrived at a juncture where – owing to the new dogma insisting that relevance should be expressible in words – unspoken understanding has come to be seen as something to be fought for?

Wijnand Warendorf in silence has succeeded in striking the right balance between the controlled enlargement of his subject matter and a degree of detail with which he feels at ease, and in doing so has arrived at a place where he happily uses all he can find by way of petals, twigs, fuzz, tassels, imperfections and grains of sand, as if on his own implicit quest to locate that one fruit which to us humans would look appetisingly juicy, but to an ant would be nothing short of magnificent. And yet this is not our ultimate destination either. We could look for it in the symbiosis of edible aesthetics and a capricious mishmash of details which unrolls before our eyes – provided we hone in to a sufficient degree – like a dance of behemoths partnered with midgets, with something approaching beauty manifesting itself in the midst of all of this.


BACK